Nederlandse spreekwoorden

F.A. Stoett (1923-1925)

Gepubliceerd op 10-03-2020

Een (of den) pik op iemand hebben

betekenis & definitie

d.w.z. haat, vijandschap, afkeer jegens iemand koesteren; iemand niet mogen lijden en dit laten merken door kleine hatelijkheden; mnl. wederbickhouden op; 17de eeuw: een piek (fr. pique) op iem. hebben; in Zuid-Nederland: eenen pijk, pik of puuk op of tegen iemand hebben (De Bo, 853 a; Schuermans, Bijv. 241 b; Waasch Idiot. 519; 541); Kiliaen: Eenen pick hebben teghen iemanden, simultates cum aliquo habere, gerere; pick, simultas, inimicitiae occultae, latens odium.

Gall. pique. Plantijn: Eenen Pick d'een tegen den anderen hebben, avoir quelque pique ou rancune l'un contre l'autre; Halma, 505: Een pik op iemand hebben, en vouloir ä quelqu'un, avoir une dent de lait contre lui (vgl. mnl. den tanthebben op enen); Tuinman I, 276; Brieven v. Abr. Bl. I, XXXVII; W Leevend, 1,228; C Wildsch. VI, 59; Dievenp. 99; Het Volk, 5 Sept. 1914, p. 5 k. 1; Nw.

School, VI, 221; Handelsblad, 19 Maart 1922 (O), p. 6 k. 5; enz. Vgl. de vroegere uitdr. een' hak op iemand hebben; hd. ein Häkchen aufjem. haben, een kwaden hak op iemand scheppen, uit hak op (uit wrevel, misgunst tegen). De oorspr. bet. der zegswijze kan dus zijn: ‘iemand telkens pikken’, onder invloed van het fr. pique, wrok, heeft zij dan de tegenwoordige beteekenis aangenomen. De Duitschers zeggen evenals wij: einen Pick auf jemand haben, maar ook eine Pike auf jemand haben (vgl. 17de eeuw ndl. een piek, pijck hebben op iemand), welk Pike ontleend is aan het fr. pique, spies, waaruit zich die van wrok ontwikkelde, evenals in het Italiaansch, waar picca zoowel spies als wrok beteekent. Ook in het oostfri.: hê hed 'n pik up hum (Ten Doornk. Koolm.

II, 716b). In Zuid-Nederland een flem op iemand hebben (Schuerm. 126 b; Antw. Idiot. 422); eenen nik tegen of op iemand hebben, dat ook in de latere middeleeuwen voorkwam (De Bo, 743; Mnl. Wdb. IV, 2449); tegen iemandsteken, iemand niet kunnen lijden (Antw. Idiot. 1184); in het Friesch: it grau (of in pik) op immen ha (ook bij Molema, 133 b4)).