Een (of den) pik op iemand hebben
d.w.z. haat, vijandschap, afkeer jegens iemand koesteren; iemand niet mogen lijden en dit laten merken door kleine hatelijkheden; mnl. wederbickhouden op; 17de eeuw: een piek (fr. pique) op iem. hebben; in Zuid-Nederland: eenen pijk, pik of puuk op of tegen iemand hebben (De Bo, 853 a; Schuermans, Bijv. 241 b; Waasch Idiot. 519; 541); Kiliaen: Eene...