Nederlandse spreekwoorden

F.A. Stoett (1923-1925)

Gepubliceerd op 10-03-2020

Dalles

betekenis & definitie

beteekent armoede, hebr. dallus (poolsch), dalluth (portugeesch).

Vgl. Uit één pen, 131: Vroeger hadden die menschen de dalles, - notabene dat is een d meer dan alles en dalles beteekent niets: 'n raar woord, hé? Het Volk, 18 Oct. 1913, p. 5, k. 2: 't Was omstreeks 1894 dat ik aan 't gezelschap Kreukniet en Poolman verbonden was en daar in die dagen een reuzendalles meemaakte; Köster Henke, 13: Hij heb de dalles, hij is aan lagerwal. Zie ook Diamst. 44; Nkr. 16 Aug. 1913, p. 3: Wat hebben we de dalles, de leden deserteeren, wij staan te debatteeren, geen mensch die naar ons hoort; Handelsbl. 6 Febr. 1918 (A.) p. 5 k. 6: Als ze zelf maar even ‘in de centen’ zitten, zijn ze spontaan naar hun aard, dadelijk klaar hun minder fortuinlijke collega's uit de dalles te helpen; 11 Febr. 1920 p. 13 k. 1 (A.): Maar ik heb nog nooit zoo'n tijd van dalles geleje asse justement daar; Van Schothorst, 115: den dalles hebben, het verloren hebben, niets meer bezitten na een spel; Molema, 66: ik kreeg 'n dalles, niets. Ook in de verwensching: krijg de dalles!, hoepel op (zie Ghetto, II, 15). Een dallesdekker, een armoedzaaier (Köster Henke, 13; Groningen IV, 196; Landl. 36)3); gedallestzijn, aan lagerwal zijn; vgl. Köster Henke, 19: Ik ben (of ik sta) gedallist. Schei uit, ik ben net zoo gedallist als jij; Jord. II, 401: Zoo'n gedalliste gooser (arme kerel) als hij nu was; Landl. 3; 13; 319; vgl . Zondagsblad van Het Volk, 1905 p . 255: Immers der liberalen leus was steeds: Liever alles voor ons en voor het volk de dalles; bl. 260: De oudste jongen mag volgend jaar van school en verdienen gaan. 't Is dalles thuis; 1906, bl. 36; 143; Handelsblad, 31 Aug. (ochtendbl.) 1915 p. 2 k. 5; Het Volk, 17 Febr. 1914 p. 4 k. 1; Het Volk, 15 Nov. 1913 p. 5 k. 1; De Amsterdammer, 13 Dec. 1914 p. 7 k. 1: 't Gerucht wil dat hij in een dalles-tijd voor portier heeft gespeeld; Zoek. 216; 228; 276; Nkr. II, 8 Maart p. 5:Dus landsverdediging gaat ons voor alles,

Al is ons vaderland nog zoo in dalles.



Nkr.
V, 2 Sept. p. 4; Jord. II, 55: Een dallesjager van niks (een armoedzaaier); 253: Ze minachtte de eerlijke en openhartige dalles van haar moeder; dallesdekker in Jord. II, 256 en 275; Groot-Nederland, 1914 (Oct.) p. 430; Kluge, Rotw. 349; 375; 425; 430; Günther, 53: Dalles ist Rittmeister, der Geldmangel ist sehr grosz; Voorzanger en Polak, 111: Baron van dalleshausen, grootdoener die niets bezit. Evenzoo in 't hd. in den Dalles kommen, in armoede geraken; ich bin im Dalles, ik ben arm; der hat wohl den Dalles, die is getikt; der kat den Dalles, mit dem ist es vorbei: Dallesmann, een armoezaaier; bedallest, in geldverlegenheid zijn; Dalleskrämer, iemand die aan lagerwal geraakt is.