Nederlandse spreekwoorden

F.A. Stoett (1923-1925)

Gepubliceerd op 10-03-2020

Dag

betekenis & definitie

Het znw. dag had in de middeleeuwen de beteekenis van daglicht, zonnelicht, vandaar spreekwijzen als helder, klaar als de dag, aan den dag komen (aan het licht komen, ontdekt worden), brengen; voorden dag komen (in het licht verschijnen), aan den dag leggen (toonen, laten zien), brengen; geenen dag in iets zien, er geen licht in zien (Schuerm. Bijv. 59 b; Teirl. 248; [i]Antw.

Idiot.[/i] 5272). Een andere beteekenis, nl. die van tijd, tijdruimte, tijdperk, heeft dag in de uitdrukkingen op den ouden dag (in den ouderdom) en in op zijne dagen komen (oud worden); het mnl. te sinen dagen comen, mondig, meerderjarig worden. Zie het Ndl. Wdb. III, 2213-2224; VIII, 1429.