SURINGAR (Willem Hendrik), zoon van Petrus Jacobus S. en Baukje Buysing en broeder van G.T.N. Suringar (II, kol 1394), geb. 3 Aug. 1790 te Leeuwarden en overl 17 Sept. 1872 te Amsterdam. Hij zou voor het predikambt worden opgeleid en bezocht daarvoor, na 't verlaten der lagere, een viertal jaren de latijnsche school zijner geboortestad, doch werd daarna in plaats van naar de academie te kunnen gaan op het handelskantoor van zijn vader geplaatst. Hij was n.l. de oudste van een achttal kinderen.
Bij den dood des vaders in 1814 zag hij zich op 24 jarigen leeftijd aan 't hoofd van diens grossierszaak geplaatst. 20 jaren oud, was W.H. Suringar in het huwelijk getreden met Aukje Oenes Gorter, in 1814 overl.; drie jaar later hertrouwde hij met Anna de Jong. Uit beide huwelijken had hij kinderen. Ten derden male (1835) trad hij in het huwelijk met Charlotte Henriëtte Wilhelmina Lochman van Königs feldt,weduwevanCornelis ten Hoet,diehem overleefde. Met deze echtgenoote verhuisde hij in 1840 van Leeuwarden, ‘waar hij zooveel leeds geleden en zooveel liefs begraven had’, naar Amsterdam, en heel zijn leven is hij hier verder blijven wonen. Zoowel in Leeuwarden als in A'dam wijdde Suringar zich met buitengewone belangstelling aan de openbare samenleving. Hij was een geboren philanthroop, die wèl deed waar hij hiertoe gelegenheid vond. Vooral de Maatsch. tot Nut v. 't Algemeen bezat in hem een buitengewoon werkzaam lid. Inzonderheid trok ook het toen ten onzent nog zoo gebrekkig ingerichte gevangeniswezen zijne aandacht. Voorts was S. in Leeuwarden, sedert 1824, lid van den gemeenteraad en sedert 1832 lid van de Prov. Staten van Friesland. Den schoonsten roem heeft de veelzijdig werkzame man zich verworven door de oprichting van het ‘Ned. genootschap tot zedelijke verbetering der gevangenen’ (in 1823) en van de landbouwkolonie ‘Ned. Mettray’ (in 1851). Mèt hem waren de stichters van eerstgenoemde vereeniging: Joh. Leon. Nierstrasz (overl. 2 Aug. 1828) en Willem Hendrik Warnsinck (gest. 19 Oct. 1857). Een zeer belangrijke verzameling brochures e.a. geschriften over het toenmalige strafrecht, gevangeniswezen en al wat daarmee in verband staat, werd door Suringar vermaakt aan genoemd genootschap en wordt thans in de Universiteitsbibliotheek van Amsterdam bewaard. Zooals bekend is, was het op zijn aanstichting, dat in ons land het cellulaire stelsel werd ingevoerd.
Tot de oprichting van ‘Ned. Mettray’ kwam S. naar aanleiding van zijn bezoek aan de fransche landbouwkolonie van dien naam bij Tours aan de Loire. Ijverende voor de stichting van een dergelijk toevluchtsoord voor verwaarloosde jongens ook in Nederland, smaakte hij de voldoening, voor de aanzienlijke voor dit doel bijeenverzamelde geldsommen het landgoed ‘Rijsselt’, onder Gorsel, aan te koopen, waar nu in den zomer van 1851 bedoeld gesticht verrees. Suringar was toen 57 jaren; jaarlijks bracht hij er voortaan geregeld zijn bezoeken. 24 Sept. 1872 werd hij er begraven. Een eenvoudige steen wijst er zijn rustplaats aan.
Van de vele andere nuttige instellingen, door S. opgericht, noemen wij de vereeniging ‘Hulpbetoon aan eerlijke en vlijtige armoede’ en die tot ‘Kleeding van behoeftige kinderen ter bevordering van geregeld schoolgaan’. Van 's mans talrijke geschriften vermelden wij alleen: Onderzoeknaarde oorzaken van het vervloeijen van aangeleerde kundigheden bij jongelieden die de school verlaten hebben, met aanwijzing van de middelen ter voorkoming daarvan (1822); het Godsdienstig en zedekundig handboek voorgevangenen (1828) en een werkje over het verkeerde van de Sluikerij (1831), alle drie door de Maatsch. tot Nut van 't Alg. met goud bekroond; verder zijn Redevoering overJohn Howard, den hervormer van het Engelschegevangeniswezen (in 1823 in de Vaderl. Letteroef. verschenen, doch later ook afzonderlijk uitgeg.); zijn met J.L. N ierstraszen W.H. Warnsinck uitgegeven Voorlezingen voorgevangenen (1833 en 1837); zijn Gedachten over de eenzame opsluiting (1842), en zijn Lectuur voor cellulaire gevangenen. Vele dier geschriften werden meer dan eens herdrukt en in het Fransch, Duitsch, Engelsch of Deensch vertaald. Een volledige opgaaf van zijn geschriften vindt men aan het eind van onderstaand levensbericht.
Zijn portret is gelithographeerd door J.H. Hoffmeister.
Suringar's verdiensten werden erkend door tal van maatschappelijke en geleerde genootschappen. Zoo was hij lid van de Maatsch. der Ned. Letterk. te Leiden en van het Prov. Utr. Genootsch., eerelid van de Maatsch. van Weldadigheid, lid van verdienste van het Ned. Ond. Genootsch. enz., terwijl de hoogeschool te Freiburg i.B. hem in 1847 honoris causa tot philosophiae doctor benoemde.
Zie: Hand. Letterk. 1873, 215.
Zuidema