JACOBUS, afkomstig van Biervliet, Cisterciensermonnik der abdij van Duinen in de 13e eeuw, overl. in het begin der 14e eeuw. Naar Rome gezonden voor de zaken zijner abdij, verkreeg hij o.a. de pauselijke bevestiging der voorrechten en eigendommen van zijn klooster, 1288.
Zijne bekwaamheid en voorzichtigheid in het behartigen zijner zaken trokken de aandacht van paus Nicolaas IV, die hem tot zijn penitencier benoemde, welken post hij 9 jaren bekleedde. In 1298 keerde hij naar Duinen terug, waar hij tot abt was gekozen. Gedurende zijn kort, maar beleidvol en voor de abdij weldadig bestuur, delgde hij een groot gedeelte der schulden door zijn voorganger gemaakt om de kosten te dekken voor het bedijken der doorgebroken polders in Hulsterambacht. Jacobus deed in 1303 afstand van zijn abtswaardigheid, gebroken door ouderdom en ziekte zegt de Cronica abbatum, waarschijnlijk echter meer wegens de overweldiging van Vlaanderen door de Franschen. Met kracht had de abt geprotesteerd tegen de verdrukking en het onrecht van koning Philips den Schoone, met onwrikbare trouw bleef hij gehecht aan paus
en vorst. Hierom spraken de bisschoppen van Reims en Sens den banvloek over hem uit, waaraan hij zich slechts onderwierp, toen Vlaanderen geheel in de macht der Franschen en hij als het ware gevangen was. Daarop zal hij het voorbeeld gevolgd hebben van den abt van Citeaux, die om den gloeienden haat des konings tegen hem, zijne abdij en zijne orde, wier ondergang besloten scheen, te koelen, zijn ontslag nam. Een franschgezind abt volgde Jacobus, wiens dood niet vermeld wordt, op.
Zie: A. de But, Cronica abbatum de Dunis (Brug. 1839) 14;C.de Visch, Compendium Chrono!. B.M. de Dunis (Brug. 1660) 69-71; Kervyn de Lettenhove, Codex Dunensis (Brux. 1875) XVII, 294,297; dez., Etudes sur l'hist. duXIlIe siècle in Mém. de l'Acc. royale Belg. XXVIII (1854) 98; Gallia Christ. nov. V, 289; Inventaire des charies de la bibl. du séminaire épiscopale de Bruges (Brug. 1857) 68, 69.
Fruytier