NBW

Redactie P.C. Molhuysen en PJ. Blok (1914)

Gepubliceerd op 11-05-2022

Cabeljauw, pieter

betekenis & definitie

CABELJAUW (Pieter), Cabbeliau,Cabeljau,Cabeliauw, of Petrus Cabeliavius, was een zoon van Willem enAbyge Bollys, wier huwelijk 1 Nov. 1605 plaats had, en geboortig uit Leiden, waarheen de familie, gentsche lakenkoopers, in 1581 de wijk schijnt te hebben genomen. Als zijn geboortedatum wordt gewoonlijk opgegeven 17 Dec. 1610, maar daar bij zijn eerste inschrijving aan de leidsche hoogeschool - waarschijnlijk werd hij toen alumnus van het Statencollege - op 15 Febr. 1622, vermeld wordt dat hij 14 jaar, en bij de herhaling daarvan op 18 Sept. 1641 dat hij toen 32 jaar oud was, zal die opgave wel met enkele jaren moeten worden vervroegd.

Na afloop van zijn studiën stond hij achtereenvolgens als predikant te Schermerhorn (1633-1638), te Leeuwarden (1638-1641) en te Leiden. In 1659 legde hij zijn ambt neer en werd regent van het Statencollege, wat hij tot zijn dood, 20 Mrt. 1668, is gebleven. In 1662 werd hem de doctorale graad verleend. Het volgend jaar werd hem, met Jacobus Sterremontius, theol. dr. en predikant te 's Gravenhage, door de Generale Staten opgedragen om de te Leiden bewaarde papieren, die op de Statenvertaling van den Bijbel betrekking hadden, na te zien en te schiften. 13 Mrt. 1636 trad hij in 't huwelijk met Haesgen Dirks dr. van Spruytenboom.Reeds in zijn studententijd verschenen van zijn hand Theses de persona Spiritus Sancti (Leiden 1630), indien bij die opgaaf althans niet moet gedacht worden aan door hem gehouden disputationes over dat punt, zooals ze in die dagen gebruikelijk waren; die wel door de studenten werden verdedigd, maar door een der professoren geschreven. Van zijn overige geschriften is het bekendst: Catholyck Memoryboeck der Gere formeerden, gesteld tegen het Roomsch Memoryboeck der Pausgezinden, (Leiden 1661,2 dln.). Verder schreef hij: Ontdeckingen der roomscher waenwijsheit (Leyden 1647), waarop Den nieuw vertoonden onverbreckelicken hoeck enz. van C.H. Lakekooper (Antw. 1648) waarschijnlijk een antwoord is; Apologetica rescriptio pro libertate ecclesiae in exercenda disciplina spiritual (Amst. 1641); Stompwijckerhandelingen (tegen zekeren priester Vermeulen, met aanmerkingen op een ‘tegenrelaes’ van dezen) ('s Grav. 1655), en een paar boekjes over het destijds meer in vraag zijnde punt of 't houden van een bank van leening geoorloofd moest worden geacht, n.l. Waerschouwinghe aengaende hetstuck van de Banckhoudinghe (Leyd. 1657) en, met Bernardus Wijngaerden Klare bewijsredenen dat.... Banckhouders.... nieten behooren van 't Heylige Avontmael

des Heeren gheweert te werden (Leyden 1657, Pamflet Knuttel no. 7906). Uit den

titel van het laatste werkje blijkt genoegzaam Cabeljauws standpunt in deze. Voorts heeft hij met een collega te Delft, Johan-

nes Goethals, metwien hij 27 Juni 1653 te Emmerik een dispuut heeft gehouden met eenige Jezuieten, twee jaar later ook nog een verslag daarvan uitgegeven onder den titel Over verschillendepoincten. Meer nog dan door deze gedrukte nalatenschap heeft Cabeljauw zich echter verdienstelijk gemaakt door 't verzamelen van tal van belangrijke archivalia, die tot een foliant vereenigd, via de bibliotheek van Henricus Alutarius en de archieven der kerk van Leerdam en der Synode van Zuid-Holland, in dat van de Algem. Synode der Ned. Herv. Kerk te 's Gravenhage zijn gekomen, waar ze nog steeds onder den titel van: het Boek van Cabeljauw worden bewaard.

Petrus Cabiliavius, geb. 1648 te Leiden, 29 Aug. 1668 honoris gratiaaan de universiteit daar ingeschreven als student in de letteren, was vermoedelijk zijn zoon; en dan dezelfde die in 1667, door overtreding van 't verbod om ‘op zijn bedde’ te studeeren, oorzaak werd, dat het Collegiegebouw grootendeels afbrandde.

Zie: van Langeraad, Het Protestantsche Vaderland in voce, met de daar vermelde literatuur; KerkhistorischArchief IX, (1838) 495; X (1839) 310; H.Q. Janssen, De kerkhervorming te Brugge II (Rotterd. 1856) 180;J.L.M. Eggen, De invloed door Zuid- Nederland op Noord- Nederland geoefend (Gent 1908) 171; Oud-HollandV (1887) 44; A.C. Duker, Gisbertus Voetius I (Leiden 1893) 47 n. 2. van Schelven

< >