Vogel kwam uit een eenvoudig plattelandsnest. Kansarm zou men tegenwoordig zeggen, al zou hij zelf de term onmiddellijk uit dit boek schrappen.
Hij was gezond, had een goed verstand en de nieuwsgierigheid die ieder kind van huis uit eigen is. Zijn vader en zijn grootmoeder waren kruidenkenners, zodat belangstelling voor de natuur hem vrijwel met de paplepel was ingegeven. Rusteloos was hij ook, in geen geval het type buitenman dat men toen nog vaak ontmoette: nooit zover weg geweest dat hij de kerktoren van zijn dorp niet meer kon zien. Alfred Vogel verliet al vrij jong zijn Zwitserse vaderland en zwierf de wereld rond: Azië, Afrika en vooral heel Amerika. Telkens verdiepte hij zich in de plantenwereld die hij vond en de geneesmethoden van de plaatselijke bevolking. Terug in Zwitserland begon hij een eigen kliniek en hij was al gauw tot ver over de grenzen bekend.
Hij had een typisch alternatieve aanpak: niet de kwaal maar de hele mens stond bij hem voorop. De hele geestelijke instelling, lichaamsbeweging, het voedingspatroon, eigenlijk de hele manier van leven riepen ziekten op of veegden ze juist van de kaart. Vanuit zijn kennis van geneeskrachtige kruiden ontwierp hij honderden homeopathisch-plantaardige medicijnen. De universiteit van Los Angeles gaf hem een eredoctoraat in de plantkunde en hij is als enige niet-dokter lid van de Zwitserse Artsenvereniging voor Ervaringsgeneeskunde. Zijn boeken hebben oplagen bereikt, waar een gewone schrijver alleen maar van droomt.