zouten - regelmatig werkwoord
uitspraak: zou-ten
1. er zout aan toevoegen
♢ ik moet de aardappels nog zouten
2. inmaken in zout
♢ in IJsland eet men vaak gezouten vis
Regelmatig werkwoord: zou-ten
ik zout
jij/u zout
hij/zij zout
wij/zij/jullie zouten
ik/jij/u/hij/zij zoutte
wij/zij/jullie zoutten
hij heeft gezouten
de/het/een gezouten ....
Gepubliceerd op 14-11-2017
zouten
betekenis & definitie