Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

Gepubliceerd op 14-11-2017

vliegen

betekenis & definitie

vliegen - onregelmatig werkwoord
uitspraak: vlie-gen

1. met vleugels door de lucht voortbewegen
alle vogels vliegen
1. hij ziet ze vliegen
[is gek]
2. erin vliegen
[beetgenomen worden]
2. in een vliegtuig ergens naar toe gaan
♢ we vliegen naar Amerika
3. zich snel voortbewegen
♢ hij vliegt naar voren
1. in vliegende vaart
[heel snel]
2. hem om de hals vliegen
[enthousiast omhelzen]
3. in brand vliegen
[beginnen te branden]
4. in de lucht vliegen
[ontploffen]
5. eruit vliegen
[ontslagen worden]
6. de tijd vliegt
[gaat snel voorbij]

Onregelmatig werkwoord: vlie-gen
ik vlieg
jij/u vliegt
hij/zij vliegt
wij/zij/jullie vliegen
ik/jij/u/hij/zij vloog
wij/zij/jullie vlogen
hij heeft gevlogen

Tegenstellingen
kruipen