vervallen - bijvoeglijk naamwoord, onregelmatig werkwoord
uitspraak: ver-val-len
1. niet onderhouden en krakkemikkig
♢ ze woonde in een vervallen schuur
2. vermagerd en afgevallen
♢ ze ziet er nogal vervallen uit de laatste tijd
3. wat niet meer geldt
♢ zijn lidmaatschap is vervallen
1. bouwvallig worden, aftakelen
♢ de huizen in deze straat zijn vervallen
2. ongeldig worden, afgeschaft worden
♢ deze strippenkaart is vervallen
3. erin terechtkomen
♢ hij vervalt weer in zijn oude fouten
1. ik verval in herhaling
[ik herhaal mezelf]
Bijvoeglijk naamwoord: ver-val-len
Onregelmatig werkwoord: ver-val-len
ik verval
jij/u vervalt
hij/zij vervalt
wij/zij/jullie vervallen
ik/jij/u/hij/zij verviel
wij/zij/jullie vervielen
hij is vervallen
de/het/een vervallen ....
Synoniemen
bouwvallig
Gepubliceerd op 30-11-2017
vervallen
betekenis & definitie