verteren - regelmatig werkwoord
uitspraak: ver-te-ren
1. alles ervan gebruiken
♢ hij heeft maar weinig verteerd tijdens de vakantie
1. al verteren doet begeren (TB)
[als je veel geld uitgeeft, verlang je naar nog meer geld]
2. uit elkaar vallen, geleidelijk ophouden te bestaan
♢ de herfstbladeren zijn helemaal verteerd
1. verteerd worden door jaloezie
[daar heel sterk last van hebben]
3. in je maag en darmen verwerken
♢ deze voedingsstoffen verteren snel
1. iets niet kunnen verteren
[het onaanvaardbaar vinden]
Regelmatig werkwoord: ver-te-ren
ik verteer
jij/u verteert
hij/zij verteert
wij/zij/jullie verteren
ik/jij/u/hij/zij verteerde
wij/zij/jullie verteerden
hij heeft verteerd
de/het/een verteerde ....
verterend, verterende
Synoniemen
opmaken, vergaan
Gepubliceerd op 14-11-2017
verteren
betekenis & definitie