verenigen - regelmatig werkwoord
uitspraak: ver-e-ni-gen
1. het er niet mee eens zijn
♢ ik kan mij niet met dat voorstel verenigen
2. één geheel worden
♢ de twee partijen hebben zich verenigd in één nieuwe partij
3. er één geheel van maken
♢ de voorzitter probeerde de standpunten te verenigen
Regelmatig werkwoord: ver-e-ni-gen
ik verenig
jij/u verenigt
hij/zij verenigt
wij/zij/jullie verenigen
ik/jij/u/hij/zij verenigde
wij/zij/jullie verenigden
hij heeft verenigd
de/het/een verenigde ....
verenigend, verenigende
Tegenstellingen
losmaken, opsplitsen, scheiden, splitsen, vertakken
Gepubliceerd op 14-11-2017
verenigen
betekenis & definitie