uitwisselen - regelmatig werkwoord
uitspraak: uit-wis-se-len
1. het ene in de plaats geven voor het andere
♢ de collega's wisselden vakantieverhalen uit
1. ervaringen uitwisselen
[praten over jouw ervaringen en luisteren naar die van de ander]
Regelmatig werkwoord: uit-wis-se-len
ik wissel uit (... ik uitwissel)
jij/u wisselt uit (... jij uitwisselt)
hij/zij wisselt uit (... hij uitwisselt)
wij/zij/jullie wisselen uit (... wij uitwisselen)
ik/jij/u/hij/zij wisselde uit (... ik uitwisselde)
wij/zij/jullie wisselden uit (... wij uitwisselden)
hij heeft uitgewisseld
de/het/een uitgewisselde ....
uitwisselend, uitwisselende
Gepubliceerd op 14-11-2017
uitwisselen
betekenis & definitie