uitprinten - regelmatig werkwoord
uitspraak: uit-prin-ten
1. afdrukken met een printer
♢ ik zal dit verhaal wel even voor je uitprinten
Regelmatig werkwoord: uit-prin-ten
ik print uit (... ik uitprint)
jij/u print uit (... jij uitprint)
hij/zij print uit (... hij uitprint)
wij/zij/jullie printen uit (... wij uitprinten)
ik/jij/u/hij/zij printte uit (... ik uitprintte)
wij/zij/jullie printten uit (... wij uitprintten)
hij heeft uitgeprint
de/het/een uitgeprinte ....
Synoniemen
printen
Gepubliceerd op 14-11-2017
uitprinten
betekenis & definitie