timmeren - regelmatig werkwoord
uitspraak: tim-me-ren
1. met behulp van hamer, zaag en spijkers in elkaar zetten
♢ zij timmerde een mooie boekenkast
1. aan de weg timmeren
[naar buiten treden met iets vernieuwends]
Regelmatig werkwoord: tim-me-ren
ik timmer
jij/u timmert
hij/zij timmert
wij/zij/jullie timmeren
ik/jij/u/hij/zij timmerde
wij/zij/jullie timmerden
hij heeft getimmerd
de/het/een getimmerde ....
timmerend, timmerende
Inloggen
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Favorieten
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen:
- Je eigen Ensie account
- Direct toegang tot alle zoekresultaten
- Volledige advertentievrije website
- Gratis boek cadeau als welkomstgeschenk