Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

Gepubliceerd op 14-11-2017

schoen

betekenis & definitie

schoen - zelfstandig naamwoord

1. wat je aan je voeten doet als je naar buiten gaat
zij draagt schoenen met hoge hakken
1. ik weet waar de schoen wringt
[wat het probleem is]
2. hij loopt naast zijn schoenen van trots
[is erg trots]
3. stevig in je schoenen staan
[er zeker van zijn]
4. wie de schoen past, trekt hem aan
[wie zich schuldig voelt, kan dit toepassen op zijn eigen gedrag]
5. het hem in de schoenen schuiven
[beschuldigen]
6. de stoute schoenen aantrekken
[iets doen wat je eigenlijk niet durft]
7. de moed zinkt mij in de schoenen
[ik verlies alle moed]
8. ik zou niet graag in zijn schoenen willen staan
[niet graag meemaken wat hij meemaakt]
9. met lood in zijn schoenen
[angstig, en met tegenzin]
10. men moet geen oude schoenen weggooien eer men nieuwe heeft
[iets niet wegdoen voordat je iets beters hebt]
11. iemand iets in de schoenen schuiven
[zeggen dat hij iets vindt, of gedaan heeft]
12. met de tong op de schoenen
[uitgeput]
13. daar wringt de schoen
[daar zit de moeilijkheid]
14. je schoen zetten
[bij de schoorsteen zetten, zodat Sinterklaas er iets in kan doen]

Zelfstandig naamwoord: schoen
de schoen
de schoenen
het schoentje