Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

Gepubliceerd op 14-11-2017

rug

betekenis & definitie

rug - zelfstandig naamwoord

1. achterkant van je romp
♢ de vrouw droeg een baby op haar rug
1. achter zijn rug om
[zonder dat hij er van weet]
2. hem de rug toekeren
[niets van hem willen weten]
3. ik heb een brede rug
[ik kan veel verdragen]
4. de rug van een boek
[waar de bladen aan elkaar vast zitten]
5. de rug van je hand
[de bovenkant]
6. de rug van een stoel
[waar je met je rug tegenaan zit]
7. het was een dolkstoot in zijn rug
[een verraderlijke aanval]
8. door je rug gaan
[je vertillen]
9. met de rug tegen de muur staan
[geen oplossing meer weten]
10. een natte rug hebben
[hard gewerkt hebben]
11. ik heb geen ogen in mijn rug
[ik had dat onmogelijk kunnen zien]
12. een open ruggetje
[open ruggenmerg bij pasgeboren baby]
13. over de ruggen van...
[misbruik makend van...]
14. iets de rug toekeren
[je er niet meer mee bezighouden]
15. het water loopt hem langs de rug
[hij zweet erg]
16. achter de rug
[voorbij, gebeurd]

Zelfstandig naamwoord: rug
de rug
de ruggen
het rugje of ruggetje

Tegenstellingen
buik, pens