rond - bijwoord, bijvoeglijk naamwoord, voorzetsel
1. eerlijk en oprecht
♢ ik kom er rond voor uit dat ik veel van eten hou
1. voltooid, klaar
♢ de zaak is rond
2. zonder cijfers achter de komma
♢ acht is een rond getal
1. een rond bedrag
[dat op een of meer nullen eindigt]
3. het bevat zoveel dat er niets bij kan
♢ ik heb mijn buik rond gegeten
4. van het begin tot het eind
♢ ik sliep het klokje rond
1. het jaar rond
[het hele jaar]
2. het klokje rond slapen
[twaalf uur achter elkaar]
5. met geheel of gedeeltelijk de vorm van een cirkel
♢ de bal is rond
1. zo rond als een ton(netje)
[dat zeg je van heel dikke mensen]
2. in het rond kijken
[om je heen kijken]
1. in de buurt van
♢ het gebeurde rond acht uur
2. naar schatting, niet precies
♢ Isabella is een vrouw van rond de veertig
3. er omheen
♢ de huizen rond het plein zijn erg oud
Bijwoord: rond
Bijvoeglijk naamwoord: rond
... is ronder dan ...
het rondst
de/het ronde ...
iets ronds
Synoniemen
heel, opgeblazen, vol
Tegenstellingen
eivormig, ellips, leeg, ovaal
Voorzetsel: rond
Synoniemen
circa, grofweg, omstreeks, ongeveer, plusminus, rondom, ruwweg
Tegenstellingen
exact, juist, nauw, pal, precies, stipt
Gepubliceerd op 30-11-2017
rond
betekenis & definitie