peilen - regelmatig werkwoord
uitspraak: pei-len
1. kijken hoe diep of hoe hoog iets is
♢ we hebben gepeild hoeveel water er in het vat zit
2. onderzoeken wat mensen ergens van vinden
♢ we zullen eens peilen of ze met ons op vakantie willen
1. iemand in de peiling hebben
[aanvoelen wat hij van plan is]
Regelmatig werkwoord: pei-len
ik peil
jij/u peilt
hij/zij peilt
wij/zij/jullie peilen
ik/jij/u/hij/zij peilde
wij/zij/jullie peilden
hij heeft gepeild
de/het/een gepeilde ....
peilend, peilende
Gepubliceerd op 14-11-2017
peilen
betekenis & definitie