partij - zelfstandig naamwoord
uitspraak: par-tij
1. bijeenkomst van mensen die iets vieren
♢ ben je niet uitgenodigd voor dat partijtje?
2. groep mensen met dezelfde ideeën of belangen
♢ hij is lid van een politieke partij
1. is Willem ook van de partij?
[is hij er ook bij?]
2. je moet partij kiezen
[kiezen bij wie je wilt horen]
3. onbepaalde hoeveelheid of voorraad
♢ hij heeft een hele partij koffie gekocht
4. één stem of instrument in een muziekstuk
♢ ze zong haar partij met veel gevoel
5. spel of wedstrijd met twee of meer deelnemers
♢ in de partij tegen Cristina heb ik twee ballen laten gaan
Zelfstandig naamwoord: par-tij
de partij
de partijen
het partijtje
Synoniemen
feest, fuif, groepering, party, robbertje
Gepubliceerd op 14-11-2017
partij
betekenis & definitie