pakken - regelmatig werkwoord
uitspraak: pak-ken
1. vast blijven zitten
♢ deze lijm pakt niet
2. het grijpen of tevoorschijn halen
♢ pak maar een koekje
1. de politie pakt de daders
[neemt ze gevangen]
2. hem te pakken krijgen
[hem te spreken krijgen]
3. alles wat je mee wilt nemen, erin doen
♢ ik moet mijn koffer nog pakken
Algemene uitdrukkingen:
1. hem te pakken nemen
[voor de gek houden]
2. het te pakken hebben
[ziek of verliefd zijn]
Regelmatig werkwoord: pak-ken
ik pak
jij/u pakt
hij/zij pakt
wij/zij/jullie pakken
ik/jij/u/hij/zij pakte
wij/zij/jullie pakten
hij heeft gepakt
de/het/een gepakte ....
pakkend, pakkende
Synoniemen
hechten, houden, inpakken, nemen, verpakken
Tegenstellingen
geven, loslaten, toereiken, uitpakken
Gepubliceerd op 14-11-2017
pakken
betekenis & definitie