Synoniemen zoeken
Synoniem van pakken
Synoniem van 'n ander trefwoord
Groot Synoniemenwoordenboek
P.G.J. van Sterkenburg (1991)
pakken
pakken - een (deel van) een voorwerp, een object, een kind, enzovoort in de hand(en) nemen. Synoniem met nemen en vatten (archaïsme) Aangereikte voorwerpen pak je aan of, formeel, vat je aan. Bij beetpakken of vastpakken is de greep stevig. Grijpen gebeurt snel: het gepakte wordt stevig omklemd. Grijpen naar dingen die worden uitgestrooid, is hetzelfde als grabbelen. Grijp je zo, datje het object in een vaste greep hebt, dan grijp je het vast of beet. Het woord grissen (snel en behendig grijpen) komt altijd voor in gezelschap van een bepaling van plaats: 'ze griste het boek van tafel'. Ouderwets van stijl is krijgen: iets pakken van de plaats waar het was opgeborgen.
Van de grond of van een tafel pakt men iets op; opnemen gebruik je vooral wanneer je iets oppakt van een tafel. Een boek of een handwerk neem je ter hand.
Zie: vangen.
Handwoordenboek synoniemen
J.V. Hendriks (1898)
Pakken
Iets met de hand bemachtigen. Vangen onderstelt, dat men op het voorwerp jacht heeft gemaakt; vatten en pakken welke laatste meer in de spreek- dan in de schrijftaal gebruikt wordt, zien meer op de daad van het bemachtigen; grijpen dat men, er zich van meester maakt door eene snelle beweging. Men vangt visschen en vogels met netten. Een dief wordt gegrepen gevat en gepakt. De moeder vat het kind bij de hand om het te beveiligen. Hij pakt wat hij krijgen kan. In hare ontsteltenis greep zij mij plotseling bij den arm.
Muiswerk Educatief
Muiswerk Educatief (2017)
pakken
pakken - regelmatig werkwoord
uitspraak: pak-ken
1. vast blijven zitten
♢ deze lijm pakt niet
2. het grijpen of tevoorschijn halen
♢ pak maar een koekje
1. de politie pakt de daders
[neemt ze gevangen]
2. hem te pakken krijgen
[hem te spreken krijgen]
3. alles wat je mee wilt nemen, erin doen
♢ ik moet mijn koffer nog pakken
Algemene uitdrukkingen:
1. hem te pakken nemen
[voor de gek houden]
2. het te pakken hebben
[ziek of verliefd zijn]
Regelmatig werkwoord: pak-ken
ik pak
jij/u pakt
hij/zij pakt
wij/zij/jullie pakken
ik/jij/u/hij/zij pakte
wij/zij/jullie pakten
hij heeft gepakt
de/het/een gepakte ....
pakkend, pakkende
Synoniemen
hechten, houden, inpakken, nemen, verpakken
Tegenstellingen
geven, loslaten, toereiken, uitpakken