overbruggen - regelmatig werkwoord
uitspraak: o-ver-brug-gen
1. een brug over iets heen bouwen
♢ de kloof is tegenwoordig overbrugd
2. een verbinding aanbrengen tussen twee situaties
♢ wij overbruggen de periode dat we geen huis hebben door bij Jimmy te gaan logeren
1. een afstand overbruggen
[van de ene plaats naar de andere komen]
3. zorgen dat er toenadering komt bij een ruzie of meningsverschil
♢ de tegenstellingen in het bestuur zijn gelukkig overbrugd
Regelmatig werkwoord: o-ver-brug-gen
ik overbrug
jij/u overbrugt
hij/zij overbrugt
wij/zij/jullie overbruggen
ik/jij/u/hij/zij overbrugde
wij/zij/jullie overbrugden
hij heeft overbrugd
de/het/een overbrugde ....
overbruggend, overbruggende
Gepubliceerd op 14-11-2017
overbruggen
betekenis & definitie