opschorten - regelmatig werkwoord
uitspraak: op-schor-ten
1. er tijdelijk mee ophouden
♢ we hebben de vergadering opgeschort tot volgende week
Regelmatig werkwoord: op-schor-ten
ik schort op (... ik opschort)
jij/u schort op (... jij opschort)
hij/zij schort op (... hij opschort)
wij/zij/jullie schorten op (... wij opschorten)
ik/jij/u/hij/zij schortte op (... ik opschortte)
wij/zij/jullie schortten op (... wij opschortten)
hij heeft opgeschort
de/het/een opgeschorte ....
Inloggen
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Favorieten
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen:
- Je eigen Ensie account
- Direct toegang tot alle zoekresultaten
- Volledige advertentievrije website
- Gratis boek cadeau als welkomstgeschenk