ontzeggen

betekenis & definitie

ontzeggen - regelmatig werkwoord
uitspraak: ont-zeg-gen

1. er nee op zeggen
♢ de toegang tot de disco werd ons ontzegd
2. het niet aan jezelf toestaan
♢ hij ontzegt zich ieder pleziertje

Regelmatig werkwoord: ont-zeg-gen
ik ontzeg
jij/u ontzegt
hij/zij ontzegt
wij/zij/jullie ontzeggen
ik/jij/u/hij/zij ontzegde
wij/zij/jullie ontzegden
hij heeft ontzegd

Synoniemen
weigeren

Tegenstellingen
dulden, gedogen, goedvinden, permitteren, toegeven, toelaten, toestaan, toestemmen, tolereren, veroorloven