nest - zelfstandig naamwoord
1. slaapplaats van onderstel met matras erop
♢ kom toch eens uit je nest, joh!
2. vlechtwerk van takjes waar een vogel eitjes legt
♢ er lagen drie eitjes in het nest
1. een nestje bouwen
[een gezin stichten en een woning inrichten]
2. het eigen nest bevuilen
[roddelen over de eigen groep of de eigen familie]
3. een nest uithalen
[de eieren eruit halen]
3. groep dieren die gelijk geboren zijn
♢ we hebben een nest jonge honden
1. uit een goed nest komen
[uit een keurig gezin]
Algemene uitdrukkingen:
1. zij komt uit een goed nest
[uit een goede familie]
Zelfstandig naamwoord: nest
het nest
de nesten
het nestje
Synoniemen
bed
Gepubliceerd op 14-11-2017
nest
betekenis & definitie