mak - bijvoeglijk naamwoord
1. gewend aan mensen
♢het konijn van Arend is mak
1. zo mak als een schaap/lammetje
[erg mak]
2. er gaan veel makke (tamme) schapen in een hok
[als we een beetje inschikken, is er plek genoeg]
2. zonder zich te verzetten
♢Bruno liet zich als een mak schaap naar de bank brengen
Bijvoeglijk naamwoord: mak
... is makker dan ...
het makst
de/het makke ...
Synoniemen
tam, gedwee
Tegenstellingen
wild, opstandig
Gepubliceerd op 31-10-2017
mak
betekenis & definitie