knorren - regelmatig werkwoord
uitspraak: knor-ren
1. een dof, trillend, brommerig geluid maken
♢ koeien loeien en varkens knorren
1. een knorrende maag
[waaraan je hoort dat er iets gegeten moet worden]
2. op iemand knorren
[hem wat bozig toespreken]
3. liggen knorren
[diep liggen slapen]
Regelmatig werkwoord: knor-ren
ik knor
jij/u knort
hij/zij knort
wij/zij/jullie knorren
ik/jij/u/hij/zij knorde
wij/zij/jullie knorden
hij heeft geknord
knorrend, knorrende
Gepubliceerd op 14-11-2017
knorren
betekenis & definitie