kleuren - regelmatig werkwoord
uitspraak: kleu-ren
1. er een kleur aan geven
♢ ze kleurde haar tekening met viltstiften
2. bruin worden
♢ je kleurt al lekker in de zon!
3. rood in het gezicht worden doordat je je een beetje schaamt
♢ hij kleurde tot over zijn oren, toen ik vroeg of hij verkering had
Regelmatig werkwoord: kleu-ren
ik kleur
jij/u kleurt
hij/zij kleurt
wij/zij/jullie kleuren
ik/jij/u/hij/zij kleurde
wij/zij/jullie kleurden
hij heeft gekleurd
de/het/een gekleurde ....
kleurend, kleurende
Gepubliceerd op 14-11-2017
kleuren
betekenis & definitie