instrueren - regelmatig werkwoord
uitspraak: in-stru-we-ren
1. zeggen dat hij het moet doen
♢ zij heeft hem geïnstrueerd zijn mond te houden
2. aanwijzingen geven, iets leren
♢ hij instrueert zijn zus bij het gebruik van de computer
Regelmatig werkwoord: in-stru-we-ren
ik instrueer
jij/u instrueert
hij/zij instrueert
wij/zij/jullie instrueren
ik/jij/u/hij/zij instrueerde
wij/zij/jullie instrueerden
hij heeft geïnstrueerd
de/het/een geïnstrueerde ....
instruerend, instruerende
Synoniemen
gebieden, gelasten, opdragen, opleggen
Gepubliceerd op 14-11-2017
instrueren
betekenis & definitie