inruimen - regelmatig werkwoord
uitspraak: in-rui-men
1. er spullen in opbergen
♢ ik heb de nieuwe kast al ingeruimd
2. er plaats voor maken
♢ we hebben een plekje voor jou ingeruimd
Regelmatig werkwoord: in-rui-men
ik ruim in (... ik inruim)
jij/u ruimt in (... jij inruimt)
hij/zij ruimt in (... hij inruimt)
wij/zij/jullie ruimen in (... wij inruimen)
ik/jij/u/hij/zij ruimde in (... ik inruimde)
wij/zij/jullie ruimden in (... wij inruimden)
hij heeft ingeruimd
de/het/een ingeruimde ....
inruimend, inruimende
Tegenstellingen
ontruimen
Gepubliceerd op 14-11-2017
inruimen
betekenis & definitie