huisgenoot - zelfstandig naamwoord
uitspraak: huis-ge-noot
1. iemand die in hetzelfde huis woont
♢ ik bewoon de benedenverdieping, mijn huisgenoot de eerste verdieping
2. partner met wie men samenwoont
♢ ik woon met mijn huisgenoot in dit appartement
Zelfstandig naamwoord: huis-ge-noot
de huisgenoot
de huisgenoten
het huisgenootje
Gepubliceerd op 14-11-2017
huisgenoot
betekenis & definitie