Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

Gepubliceerd op 14-11-2017

heilig

betekenis & definitie

heilig - bijvoeglijk naamwoord
uitspraak: hei-lig

1. wie door god is uitgekozen
♢ de heilige maagd Maria was de moeder van Jezus
1. de Heilige Vader
[de paus]
2. een heilig boontje
[iemand die doet alsof hij erg braaf is]
2. met (voor gelovigen) een speciale betekenis
♢ in India is de koe een heilig dier
1. de heilige vader
[de paus]
2. die vrije zondag is mij heilig
[is heel belangrijk voor me]
3. het heilige der heilige
[een ruimte waarin niet iedereen wordt toegelaten]
4. een heilig huisje
[een onderwerp waarop geen kritiek geleverd mag worden]
5. heilige huisjes omver werpen
[geen respect tonen voor onderwerpen die gevoelig liggen]
6. iemand het heilige kruis nageven
[opgelucht zijn over zijn vertrek]
7. een heilige oorlog
[waarvoor met religieuze argumenten wordt opgeroepen]
8. de Heilige Stad
[Jeruzalem]
3. waar niemand aan kan komen om het te veranderen
♢ de auto is voor veel mensen een heilige koe
1. het heilige moeten
[de absolute noodzaak]
2. hem is niets heilig
[hij heeft nergens respect voor]

Algemene uitdrukkingen:
1. ik ben in de heilige overtuiging dat ....
[oprecht van mening dat ...]
2. de heilige hermandad
[de politie]
Bijvoeglijk naamwoord: hei-lig
... is heiliger dan ...
het heiligst
de/het heilige ...
iets heiligs

Synoniemen
onaantastbaar, onschendbaar, sacraal

Tegenstellingen
kwetsbaar