hak - zelfstandig naamwoord
1. onderste, achterste deel van je schoen
♢ zij loopt altijd op hoge hakken
1. met je hakken over de sloot
[op het nippertje]
2. van de hak op de tak springen
[dingen vertellen die niets met elkaar te maken hebben]
3. iemand een hak zetten
[een gemene streek met hem uithalen]
4. op de hak nemen
[er de spot mee drijven]
5. met de hakken over de sloot
[op het nippertje]
Zelfstandig naamwoord: hak
de hak
de hakken
het hakje
Inloggen
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Favorieten
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen:
- Je eigen Ensie account
- Direct toegang tot alle zoekresultaten
- Volledige advertentievrije website
- Gratis boek cadeau als welkomstgeschenk