griffen - regelmatig werkwoord
uitspraak: grif-fen
1. met iets scherps ergens in krassen
♢ in de boom was een naam gegrift
1. dat staat in mijn geheugen gegrift
[dat zal ik nooit vergeten]
Regelmatig werkwoord: grif-fen
ik grif
jij/u grift
hij/zij grift
wij/zij/jullie griffen
ik/jij/u/hij/zij grifte
wij/zij/jullie griften
hij heeft gegrift
Gepubliceerd op 14-11-2017
griffen
betekenis & definitie