graat - zelfstandig naamwoord
1. stukje bot of geraamte van een vis
♢ we hebben lekker gegeten van de vis, alleen de graten bleven over
1. niet zuiver op de graat zijn
[niet helemaal eerlijk zijn]
2. bijna van de graat vallen
[bijna flauwvallen van de honger]
Zelfstandig naamwoord: graat
de graat
de graten
het graatje
Gepubliceerd op 14-11-2017
graat
betekenis & definitie