feit - zelfstandig naamwoord
1. wat bekend is of wat je weet
♢ de feiten bewijzen dat hij het heeft gedaan
1. achter de feiten aanlopen
[pas iets doen als het te laat is]
2. een strafbaar feit
[iets waarvoor de rechter je kan straffen]
3. in feite heeft hij gelijk
[hij heeft inderdaad gelijk]
4. het is een feit dat ...
[het staat vast]
5. de feiten aan het licht brengen
[laten zien wat werkelijk gebeurd is]
6. iemand met zijn neus op de feiten drukken
[hem dwingen te zien hoe het werkelijk is]
7. de feiten spreken voor zich
[een toelichting is niet nodig]
8. een voldongen feit
[waar niets aan te veranderen is]
9. in feite
[feitelijk, eigenlijk]
Zelfstandig naamwoord: feit
het feit
de feiten
het feitje
Synoniemen
data, gegeven
Gepubliceerd op 14-11-2017
feit
betekenis & definitie