buigen - onregelmatig werkwoord
uitspraak: bui-gen
1. het krom maken
♢ hij buigt het ijzer met een tang
1. het is buigen of barsten
[als je niet toegeeft zul je daar spijt van hebben]
2. hij boog als een knipmes voor me
[hij was zeer onderdanig]
2. eerbiedig groeten door hoofd en schouders voorover te doen
♢ Antonio heeft voor de koningin gebogen
3. een bocht maken
♢ de weg buigt hier naar rechts
Onregelmatig werkwoord: bui-gen
ik buig
jij/u buigt
hij/zij buigt
wij/zij/jullie buigen
ik/jij/u/hij/zij boog
wij/zij/jullie bogen
hij heeft gebogen
de/het/een gebogen ....
buigend, buigende
Synoniemen
krommen, neigen
Gepubliceerd op 14-11-2017
buigen
betekenis & definitie