bos - zelfstandig naamwoord
1. heleboel bomen bij elkaar
♢ we maakten een wandeling in het bos
1. hem het bos in sturen
[niet serieus helpen]
2. huilen met de wolven in het bos
[doen wat anderen doen]
2. langwerpige dingen die bij elkaar gehouden worden
♢ ik kocht een bos wortelen
1. ze vielen bij bosjes
[de een na de ander]
2. een flinke bos hout voor de deur hebben
[grote borsten hebben]
Zelfstandig naamwoord: bos
het bos
de bossen
het bosje
Inloggen
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Favorieten
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen:
- Je eigen Ensie account
- Direct toegang tot alle zoekresultaten
- Volledige advertentievrije website
- Gratis boek cadeau als welkomstgeschenk