baden - regelmatig werkwoord
uitspraak: ba-den
1. in bad doen of in bad gaan
♢ we baadden ons elke morgen in het meer
2. er veel van hebben
♢ zij baden in het geld
Regelmatig werkwoord: ba-den
ik baad
jij/u baadt
hij/zij baadt
wij/zij/jullie baden
ik/jij/u/hij/zij baadde
wij/zij/jullie baadden
hij heeft gebaad
de/het/een gebade ....
badend, badende
Gepubliceerd op 14-11-2017
baden
betekenis & definitie