afruimen - regelmatig werkwoord
uitspraak: af-rui-men
1. dingen van een gedekte tafel halen
♢ na de maaltijd moet Godfried altijd afruimen
Regelmatig werkwoord: af-rui-men
ik ruim af (... ik afruim)
jij/u ruimt af (... jij afruimt)
hij/zij ruimt af (... hij afruimt)
wij/zij/jullie ruimen af (... wij afruimen)
ik/jij/u/hij/zij ruimde af (... ik afruimde)
wij/zij/jullie ruimden af (... wij afruimden)
hij heeft afgeruimd
de/het/een afgeruimde ....
afruimend, afruimende
Gepubliceerd op 14-11-2017
afruimen
betekenis & definitie