afnemen

betekenis & definitie

afnemen - onregelmatig werkwoord
uitspraak: af-ne-men

1. het bij hem weghalen
♢ de leraar heeft hem het mes afgenomen
2. hem iets laten doen
♢ ik ga jullie een examen afnemen
3. minder of kleiner worden
♢ de belangstelling voor deze school neemt af
4. kopen
♢ hoeveel boeken hebben ze afgenomen?
5. met een doek schoonmaken
♢ wil jij die tafel even afnemen?

Onregelmatig werkwoord: af-ne-men
ik neem af (... ik afneem)
jij/u neemt af (... jij afneemt)
hij/zij neemt af (... hij afneemt)
wij/zij/jullie nemen af (... wij afnemen)
ik/jij/u/hij/zij nam af (... ik afnam)
wij/zij/jullie namen af (... wij afnamen)
hij heeft afgenomen
de/het/een afgenomen ....
afnemend, afnemende

Synoniemen
afpakken, minderen, ontnemen

Tegenstellingen
doorzetten, geven, ophopen, toenemen, toereiken