Monumenten in Nederland: Zuid-Holland

Ronald Stenvert, Chris Kolman, Saskia van Ginkel-Meester, Elisabeth Stades-Vischer, Sabine Broekhoven en Ronald Rommes (2004)

Gepubliceerd op 02-01-2020

Technische Universiteit in Delft

betekenis & definitie

Technische Universiteit. Van 1814 tot 1828 was in Delft de Rijks Artillerie-, Genie- en Marineschool gevestigd, maar in 1828 werden alle officiersopleidingen in Breda geconcentreerd.

Ter compensatie kreeg Delft in 1842 de Koninklijke Academie voor de opleiding van burgerlijke ingenieurs. Deze werd gevestigd in het monumentale patriciërshuis Oude Delft 95, gebouwd in 1717-'20 voor Willem Hendriksz Hooft ter plaatse van drie huizen.Dit rijke pand met zijrisalieten en een pronkrisaliet in Lodewijk XIV-stijl werd in 1799 door de staat aangekocht om te dienen als zetel voor het ‘Departement van de Delf’ en huisvestte in 1814-'28 de Artillerieschool. Bij dit hoofdgebouw bouwde men in 1845 ter plaatse van een ouder huis een tweelaags laboratoriumgebouw (Oude Delft 91), met inwendig gietijzeren kolommen en gietijzeren tralieliggers. In 1847 werd het Delftsch Studenten Corps opgericht en in 1853 het Koninklijk Instituut van Ingenieurs. Met de wet op het middelbaar onderwijs (1864) veranderde de Academie in de Polytechnische School. Oude Delft 95 bleef het hoofdgebouw. Naast de ingang is het N.A.P.-hoofdmerk zichtbaar, onderdeel van de in 1875-'85 uitgevoerde Rijksdriehoeksmeting.

In de tuin verrees in 1865 de onderwijsvilla Westvest 9 voor de afdelingen scheikundige technologie en werktuigbouw. Dit door C.J. de Bruyn Kops ontworpen forse eclectische gebouw heeft een gepleisterd middenrisaliet met attiekstuk voorzien van een fronton.

De in 1864 als hoogleraar in de ‘schone bouwkunde’ aangestelde E.H. Gugel ontwierp in 1874 de op een rijker attiekdeel na vrijwel identieke wetenschapsvilla Westvest 7 met een grote collegezaal en natuurkundelaboratoria. G.J. Morre, assistent van Gugel en later hoogleraar, maakte in 1875 het plan voor de verbouwing van enkele oudere huizen en het oude laboratoriumgebouw tot het onderkomen voor de civiel en bouwkundig ingenieurs (Oude Delft 89-91). In twee fasen (1875 en 1877) kwam een langgerekt en gepleisterd sober neoclassicistisch gebouw tot stand. Vanaf de stichting was de opleiding tot Indisch ambtenaar gelieerd aan de Polytechnische School; voor die opleiding werd de Indische Instelling (Oude Delft 69) opgericht.

De instelling werd gehuisvest in een voorm. gemeenteschool die in 1895 werd uitgebreid en voorzien van een nieuwe voorgevel in neorenaissancestijl naar ontwerp van M.A.C. Hartman. Na het definitieve vertrek van de instelling naar Leiden in 1900 diende het gebouw nog geruime tijd als politiebureau. In 1997-'98 werd het verbouwd tot appartementen.

Nieuwe uitbreidingen van de Polytechnische School verrezen aan weerszijden van het Rijn-Schiekanaal. Hoewel een ontwerp van Gugel en Morre al klaar lag, besloot de referendaris van Kunsten en Wetenschappen Victor de Stuers mede vanwege een conflict met Gugel over het Utrechtse Academiegebouw het ontwerp voor het Bacteriologisch Laboratorium (Nieuwelaan 1-5) aan rijksbouwmeester J. van Lokhorst te gunnen. Dit in 1895 gebouwde laboratorium met de voor Van Lokhorst kenmerkende combinatie van neogotische en neorenaissance-details heeft tot 1957 als zodanig dienst gedaan en is in 1982 tot appartementen verbouwd. In eenzelfde stijl door Van Lokhorst ontworpen (1891) is het voorm. gebouw voor Geodesie (Kanaalweg 4; 1892-'95). Het initiatief kwam van de hoogleraar landmeten, waterpassen en geodesie Ch.M. Schols, die het gebouw moest delen met de Dienst der Rijksdriehoeksmeting (tot 1930).

Op het hoger opgetrokken middendeel werd naar voorbeeld van de Leidse sterrenwacht een observatorium geplaatst. Verder maakte Van Lokhorst het ontwerp (1897) voor een laboratorium voor elektrotechniek, dat in tweede instantie werd veranderd in Laboratorium voor Natuurkunde en Elektrotechniek (Kanaalweg 2; 1902-'03, uitgebreid 1917). Dit moderne gebouw met elektrische verlichting heeft tot 1969 als laboratorium dienst gedaan en kende een dynamogebouw, een hoogspanningslaboratorium (1937) en een ijzervrij gebouw voor elektromagnetische proeven (1949).

Met de wet op het hoger onderwijs (1905) veranderde de Polytechische School in een Technische Hogeschool met promotierecht. Het door H. Evers ontwikkelde ‘systematisch bouwplan’ werd met de nodige wijzigingen door rijksbouwmeester J.A.W. Vrijman in 1908 gepresenteerd. Hierin was naast de twee bestaande locaties voorzien in gebouwen aan het Schuttersveld en in de Wippolder. Het forse voorm. complex voor Werktuig- en Scheepsbouwkunde (1905-'11) werd verwezenlijkt door Vrijman, die daarbij uitging van een ontwerp van zijn voorganger Van Lokhorst (1902).

In neorenaissance-stijl verrezen een onderwijsgedeelte (Nieuwelaan 114-166; uitgebreid 1921 en 1942) en een laboratorium (Ezelsveldlaan 61; uitgebreid 1928), en in chaletstijl de dienstwoningen Ezelsveldlaan 55-57 en Nieuwelaan 180. In 1991 heeft men het onderwijsgedeelte verbouwd tot appartementen en het laboratoriumgedeelte bestaande uit drie hallen voor proeven aan stoom-, gas- en petroleumwerktuigen en een kolenhuis verbouwd tot techniekmuseum (ontwerp J. van Zwol).

Het eerste grote gebouw in de Wippolder was bestemd voor de faculteit Mijnbouwkunde en Petroleumwinning (Mijnbouwstraat 120; 1912) en deed tevens dienst als mineralogisch-geologisch museum. Dit door Vrijman ontworpen gebouw in neorenaissance-stijl met ‘Um 1800’-details heeft een hogere middenpartij met gezwenkte topgevel. Het beeldhouwwerk bij de ingang is van A. Alexander (1911). Minder neorenaissance-vormen en meer ‘Um 1800’-details vertoont het door Vrijman ontworpen gebouw voor Technische Botanie (Julianalaan 67; 1919), sinds 1983 Kluyverlaboratorium voor Biotechnologie. In de achterliggende botanische tuin staan enkele bijzondere door de firma G.

Röder gebouwde kassen. In vergelijkbare stijl ontwierp Vrijman het voorm. gebouw voor Scheikundige Propaedeuse (De Vries van Heijstplantsoen 2), waar analytische scheikunde werd onderwezen. De plannen dateerden uit 1914, maar het gebouw werd pas in 1923 in gebruik genomen (ingrijpend verbouwd 1963). Op het Schuttersveld staat de forse voorm. Centrale Bibliotheek (Schuttersveld 2; 1915). Het hoofdgedeelte met rijk uitgevoerde ingang, terzijde staande toren met dakruiter, centrale hal, leeszaal en werkkamers is ontworpen in rijke neorenaissance-stijl. Het depotgebouw ter rechterzijde is uitgevoerd in gewapend beton en staal, maar heeft een bakstenen gevel met een superpositie van kolossale dorische en ionische pilasters.

Aan de achterzijde staat het voorm. gebouw voor Weg- en Waterbouwkunde (Oostplantsoen 94-125; 1918-'23), ontworpen door Vrijmans adjunct G. van Drecht in rijke Nieuw Historiserende stijl met art décodetails. Deze zijn vooral herkenbaar bij de door H.A. van den Eynde gebeeldhouwde entreepartij. In de kelders bevond zich een tachtig meter lang laboratorium. Aan het Schuttersveld kwam in 1931 het door H. Kammer functionalistisch vormgegeven Waterloopkundig Laboratorium gereed, waarvan alleen de dienstwoning bewaard is gebleven. Beide gebouwen maakten van 1976 tot 1997 deel uit van de centrale bibliotheek.

De gebouwen zijn nu deels tot appartementen omgebouwd. Van Drecht ontwierp ook in de Wippolder enkele opmerkelijke gebouwen, zoals het voorm. Laboratorium voor Microchemie en Metallografie (Mijnbouwplein 11), later Technische Fysica, waarvan de plannen dateerden uit 1917 maar de uitvoering in Nieuw Historiserende stijl moest wachten tot 1929-'30. Na 1966 kreeg het gebouw een algemene bestemming. Zijn belangrijkste werk is het enorme voorm. Rode Scheikundegebouw (Julianalaan 132-134), waarin de Nieuw Historiserende stijl is vermengd met expressionistische vormen, zoals zichtbaar is bij de ranke toren (met sprinklerreservoir).

De maskerachtige versieringen aan de gevels verhullen de afvoeren van zuurkasten. Na het bouwbegin in 1918-'23 bleef het gebouw lange tijd onvoltooid, om pas in 1945 in gebruik te worden genomen. Al vanaf 1948 ging het als hoofdgebouw van de Technische Hogeschool dienen. Op het voorplein staat een beeld van Prometheus (L.O. Wenckebach).

Door de problemen met dit gebouw begon men in 1936-'37 met plannen voor een soberder en goedkoper scheikundegebouw naar ontwerp van G.C. Bremer en met H.L. Engberts als uitvoerend architect. Dit functionalistisch vormgegeven Gele Scheikundegebouw (Julianalaan 144) werd in 1945 in gebruik genomen. Na de oorlog volgden grootschalige uitbreidingen van de Technische Hogeschool, sinds 1986 Technische Universiteit. Deze werden zuidwaarts verwezenlijkt met de Mekelweg als centrale as.

Vermeldenswaardig uit de eerste periode zijn de Proeffabrieken voor Fysische en Chemische Technologie (Prins Bernhardlaan 6; 1951, C.A. Abspoel), het voorm. Cartografisch Instituut (Kanaalweg 3; 1954-'56, H. Postel), het gebouw voor Werktuigen Scheepsbouwkunde (Mekelweg 2; 1955, A. van der Steur en G. Drexhage) met vier uit het water oprijzende vleugels - en het gebouw van Technische Natuurkunde (Lorentzweg 1; 1963, P. Verhave).

Tot de architectonische visitekaartjes behoort de aula (Mekelweg 1; 1959-'66), ook wel de ‘kikker’ genoemd, met zijn schotelvormige voorgespannen betonconstructie voor het Groot Auditorium, het uitkragende gevouwen dak boven de collegezalen en het als foyer dienende centrale trappenhuis daartussen. J.H. van den Broek en J.B. Bakema maakten het ontwerp en zij waren ook verantwoordelijk voor het Interfacultair Reactor-Instituut (Mekelweg 15; 1963) en de gebouwen van Civiele Techniek (Stevinweg 1; 1961-'75) en Bouwkunde (Berlageweg 1; 1970). Van verre zichtbaar is de hoogbouw van Elektrotechniek (Mekelweg 4; 1972, G. Drexhage) en juist nogal verscholen onder een gebogen grasdek ligt de nieuwe Centrale Bibliotheek (Prometheusplein 1; 1993-'97, architectenbureau Mecanoo).