Monumenten in Nederland: Zuid-Holland

Ronald Stenvert, Chris Kolman, Saskia van Ginkel-Meester, Elisabeth Stades-Vischer, Sabine Broekhoven en Ronald Rommes (2004)

Gepubliceerd op 02-01-2020

's-Gravenhage

betekenis & definitie

Hoofdstad van de provincie en regeringszetel van Nederland, ontstaan op een strandwal bij het hof van de graaf van Holland. Rond 1230 verwierf graaf Floris IV ter plaatse de eerste bezittingen, waarna graaf Willem II omstreeks 1248 de basis voor het huidige Binnenhof legde met de bouw van de zogeheten Rolzaal en onder zijn zoon Floris V de zogeheten Ridderzaal werd voltooid.

Het grafelijke gebied werd rond 1280 uitgebreid met bezittingen van de heer van Wassenaar in het duingebied (Scheveningen, Segbroek). Vanuit een duinmeertje leverde de Beek het water voor de als zoetwaterreservoir dienende Hofvijver bij het omgrachte Binnenhof.

Rond 1345 heeft men ten zuiden van het Binnenhof het Spui gegraven ter verbetering van de waterhuishouding van het gebied. Van de omringende veengebieden werden grote delen al in de late middeleeuwen ingepolderd (Zusterpolder, Bezuidenhoutse- of Veenpolder).

Het grafelijke hof groeide in de late middeleeuwen met nieuwe gebouwen verder uit tot een complex bestaande uit het Binnenhof, het Buitenhof (met Gevangenpoort) en een ‘Voorplaetse’ (huidige Plaats). In de 15de eeuw won het Binnenhof aan betekenis als bestuurscentrum door de vestiging van het Hof van Holland (1428), de Staten van Holland (1428) en de grafelijke Rekenkamer (1447).

In de directe omgeving vestigden zich hoge ambtsdragers, advocaten en andere dienaren in de zogeheten Hofbuurt (Vijverberg, Voorhout e.o.). Aan het Voorhout, oorspronkelijk een uitloper van het Haagse Bos, werd begin 15de eeuw een dominicanenklooster gevestigd (huidige Kloosterkerk).Nabij maar toch ook min of meer gescheiden van het grafelijk hof kwam aan de westzijde het dorp tot ontwikkeling. Nadat Den Haag rond 1275 een zelfstandige parochie was geworden, verving men de oorspronkelijk houten kapel vanaf de 14de eeuw in fasen door de huidige Grote- of St.-Jacobskerk. Bij de kerk lag een marktgebied (Dagelijkse Groenmarkt, Riviervismarkt). Aan de noordzijde concentreerde de bebouwing zich bij de Oude Molstraat, Papestraat, Nobelstraat en Juffrouw Idastraat. In westelijke richting ontstond er al vroeg bebouwing langs het Westeinde. De oude weg over de strandwal van Monster naar Leiden passeerde het dorp ter hoogte van de Molenstraat.

Belangrijk was verder de as Wagenstraat-Hoogstraat-Noordeinde als onderdeel van de weg van Delft naar de kust bij Scheveningen. Langs de oostzijde van het Noordeinde stroomt nog steeds de sinds circa 1600 met bebouwing overkluisde Beek. Vanaf het eind van de 14de eeuw kwam het gebied aan de zuidzijde van de dorpskern tot ontwikkeling, met de Spuistraat en Vlamingstraat als belangrijkste as. De in het midden van de 15de eeuw aan de zuidzijde van het dorp gegraven gracht is nog herkenbaar in het beloop van de inmiddels gedempte Voldersgracht en haaks daarop de Gedempte Gracht en de Gedempte Burgwal. Tot in de 18de eeuw behield het dorp een afzonderlijke status ten opzichte van het Hofgebied. Het verwierf in de loop van de tijd veel rechten die onderdeel zijn van het stadsrecht, maar een formele bevestiging van het stadsrecht bleef uit en Den Haag werd ook niet ommuurd. Vanaf het begin van de 14de eeuw had Den Haag een eigen bestuur en in 1565 verrees een representatief raadhuis.

Erachter lag het in 1355 gestichte St.-Nicolaasgasthuis (gesloopt 1908) met een kapel die later lange tijd diende als Vleeshal (gesloopt 1860). Aan het einde van de middeleeuwen had Den Haag qua verkaveling en bebouwing een stedelijk karakter. Het had evenwel zwaar te lijden door plunderingen in 1528 en 1574, respectievelijk door troepen van Maarten van Rossum en Spaanse troepen.

Belangrijk voor de ontwikkeling van Den Haag als bestuurlijk centrum was de vestiging van meer overheidsinstellingen door de groeiende zelfstandigheid van de Noordelijke Nederlanden, zoals de Hoge Raad (1582), de Staten-Generaal en de Raad van State (1585), de Raad van Brabant (1591) en de Generaliteitsrekenkamer (1609). Het eind 16de eeuw voor prins Maurits ingerichte stadhouderlijk kwartier op het Binnenhof werd uitgebreid voor stadhouder Frederik Hendrik. Verder gaven de in diens opdracht uitgevoerde uitbreiding van het Huis in 't Noordeinde (Oude Hof) en de bouw van het na zijn dood voltooide buitenhuis Huis ten Bosch (1651) Den Haag meer prestige als hofstad. Voor hoge ambtsdragers en de hofentourage verrezen nu grote huizen, vooral aan het Voorhout en de Vijverberg. Bij het Haagse Bos, Bezuidenhout en Benoordenhout werden vanaf de 17de eeuw diverse buitenplaatsen ingericht (Huis ten Bosch, Reigersbergen, Oostduin en Arensdorp). Richting Scheveningen lag de buitenplaats Sorghvliet (Catshuis) en ook aan de zuidwestzijde bevonden zich buitenplaatsen.

In de jaren 1613-'19 kwam op aandringen van prins Maurits de tot op heden behouden en ruim opgezette rechthoekige singelgracht tot stond. Aan weerszijden van het Spui werd een reeds bestaande bebouwing eind 16de en en begin 17de eeuw uitgebreid en omgevormd tot een door grachten doorsneden handels- en havengebied (onder meer Nieuwe Haven, Ammunitiehaven, Schedeldoekshaven, Stille Veerkade en Amsterdamse Veerkade). Ten oosten van het Binnenhof legde men rond 1633 het Plein aan ter plaatse van de voormalige grafelijke tuinen. Hier verrezen het Huygenshuis (gesloopt 1877), het Mauritshuis en de logementen van de afgevaardigden bij de Staten van Holland van Amsterdam en Rotterdam. Aansluitend op het Plein kwam rond 1636 deels op een gedempt stuk van de Hofvijver de Korte Vijverberg tot stand met de Sebastiaansdoelen (1638).

Parallel aan het Westeinde groef men de Prinsegracht (1642), die diende voor de aanvoer van groente en fruit uit het Westland naar de Groentemarkt. Deze gracht was tevens bedoeld als een nieuw woongebied voor adel en rijke burgerij, maar dat lukte slechts ten dele. Ten zuiden van de gracht werd de Lange Beestenmarkt rechtgetrokken en kwamen nieuwe zijstraten tot stand. Constantijn Huygens maakte de plannen voor de rond 1665 in het verlengde van het Noordeinde aangelegde Zeestraat/Scheveningseweg. Aan de noordoostzijde van Den Haag, waar de singelgracht via het Smidswater en de Hooigracht een sprong maakte, werd rond 1706 de Nieuwe Uitleg verwezenlijkt met het doortrekken van de Prinsessegracht tot aan de Houtweg. In de 18de eeuw heeft men ook enkele grachten gedempt, zoals de Bleijenburg (1718), de Raamgracht (1729) en de Kalvermarkt (1789).

In de Franse Tijd ontving Den Haag officieel de stadsstatus (1811). De stad onderging belangrijke infrastructurele veranderingen in de 19de eeuw. Aan de oostzijde van de binnenstad werd in 1830 een begin gemaakt met het doortrekken van de Prinsessegracht richting Scheveningen (Het Kanaal) en in 1889 opende men aan de westzijde het Verversingskanaal (nu Afvoerkanaal) om het singelwater in zee te kunnen lozen. Den Haag kreeg aansluiting op het spoorwegnet door de aanleg van verbindingen met Amsterdam (1843) en Rotterdam (1847) bij station Hollands Spoor en met Gouda (1870) bij station Rijnspoor (nu Den Haag CS). Er kwamen verder verschillende tramverbindingen met de in de tweede helft van de 19de eeuw snel groeiende badplaats Scheveningen.

De snelle groei van de bevolking in de 19de eeuw kon eerst nog worden opgevangen door verdere verdichting van de bebouwing binnen de singels (Spui, Westeinde). Het gebied ten oosten van het Noordeinde kreeg een invulling met herenhuizen toen men de Parkstraat (1859), Oranjestraat (1869), Amaliastraat en Paleisstraat (1883) aanlegde. In de tweede helft van de 19de eeuw verdrievoudigde de bevolking van Den Haag door de industrialisatie en de verdere ontwikkeling van de stad als bestuurscentrum. Ook de komst van talrijke oudkolonialen uit Nederlands-Indië speelde een rol. De uitbreiding buiten de singels volgde het oude patroon met wijken voor de welgestelden op de droge zandgronden bij de duinen en wijken voor de minder draagkrachtigen op de vochtiger veengronden.

Een eerste uitbreiding werd verwezenlijkt nadat de gemeente in 1855 een terrein aankocht ten noorden van paleis Noordeinde, waar koning Willem II een landschapstuin had laten aanleggen. Tussen 1857 en 1861 verrees hier een villawijk met als middelpunt het ovale Plein 1813. De verdere uitbouw van de wijk Willemspark volgde tussen 1870 en 1900 bij de oude Frederikskazerne (1770; gesloopt 1969).

Particuliere beleggers en exploitatiemaatschappijen namen eind 19de eeuw het voortouw bij de ontwikkeling van de volgende nieuwe wijken aan de noordwestzijde bij de stad (Zeeheldenkwartier, Archipelbuurt, Duinoord). Aan de zuidzijde van de stad kwam de eerste uitbreiding tot stand in de zogeheten Zusterpolder. Na de verlegging van de gemeentegrens met Rijswijk in 1844 van de Hoefkade naar het riviertje de Laak begon men bij het station Hollands Spoor vanaf 1861 met de aanleg van de Stationsbuurt. In dit gebied vestigden zich grote bedrijven, zoals de ijzergieterijen L.I. Enthoven & Co. (1848) en ‘De Prins van Oranje’ (1840) en de meubelfabriek Gebr. Horrix (1842).

Voor de fabrieksarbeiders kwam vanaf 1875 de grote Schilderswijk tot ontwikkeling. Nadat de genoemde fabrieken eind 19de en begin 20ste eeuw weggetrokken waren, werden de terreinen ten zuiden van de Hoefkade en ten oosten van de Haagse Trekvliet (Rivierenbuurt) verder met woningen volgebouwd.

Binnen de singels vonden vanaf de tweede helft van de 19de eeuw eveneens belangrijke wijzigingen plaats. Ter verbetering van de hygiëne werden de grachten in het havenkwartier gedempt (1860 en 1901-'04) en ook de Prinsegracht (1883 en circa 1903) en de grachten om het Binnenhof (1862). De eeuwenlange fysieke scheiding tussen hof- en dorpsgebied werd opgeheven met de doorbraken van de Gravenstraat (1861) en de Grote Halstraat (1860). De beslotenheid van het Buitenhof verdween verder met de bouw van de winkelgalerij de Passage (1885), de doorbraak van de Hofweg (1913) en de afbraak van de huizen op de Vijverdam (1923). In de jaren 1913-'25 kwamen in het stadscentrum ook nog de verkeersdoorbraken Grote Marktstraat-Kalvermarkt en Jan Hendrikstraat-Torenstraat tot stand. Aansluitend op de laatstgenoemde verwezenlijkte men in het Zeeheldenkwartier als een diagonale as de Vondelstraat (1927).

Den Haag ontwikkelde zich eind 19de, begin 20ste eeuw verder als bestuurlijk en administratief centrum met veel hoofdkantoren van bedrijven en overheidsinstellingen. In de 20ste eeuw zette de snelle groei uit de tweede helft van de 19de eeuw door en verdrievoudigde de omvang van de bevolking opnieuw. De uitbreidingsplannen van gemeentearchitect I.A. Lindo (1903) en van Lindo samen met H.P. Berlage (1908) zijn ten dele uitgevoerd.

Aan de noordwestzijde verrezen op afgescheiden delen van de 17de-eeuwse buitenplaats Sorghvliet zowel het Vredespaleis (1913) als het villapark Zorgvliet. Aansluitend ontstond richting Scheveningen het (later zo genoemde) Statenkwartier met een waaiervormig stratenpatroon. In deze wijk werd ook het nieuwe Gemeentemuseum (1935) gevestigd. De beoogde doorzetting van het Statenkwartier tot aan de kust werd gedwarsboomd door de aanleg van de nieuwe Scheveningse vissershaven. Ten westen van het Afvoerkanaal kwam vanaf 1915 de wijk Duindorp tot stand, aanvankelijk bedoeld om de woningnood van het oude dorp Scheveningen te verlichten.

Aan de zuidzijde van de stad werd de gemeentegrens verlegd door grenswijzigingen met Rijswijk (1900) en Voorburg (1907). Ten zuiden van de in fasen aangelegde Laakhaven (1898-1920) en het aangrenzende industrieterrein met gemeentelijk slachthuis (circa 1910) volgde vanaf 1907 de bouw van het Laakkwartier en in de jaren twintig de Spoorwijk. Het op de Laakhaven aansluitende Laakkanaal (1932) vormde de verbinding met de Loosduinse vaart. Ten oosten van de Laakhaven legde men de Binckhorsthaven aan (1935-'48) met een bijbehorend industrieterrein. Kort na 1900 begon naast de Schilderswijk de aanleg van de Transvaalwijk.

Aan de oostzijde van de stad groeide de eind 19de eeuw nog bescheiden wijk Bezuidenhout voor de Eerste Wereldoorlog uit tot aan de Laan van Nieuw Oost-Indië en in het interbellum tot aan de Carel Reinierszkade. Ten noorden van het Malieveld lagen de Haagse Diergaarde (1863-1968; nu terrein Provinciehuis en Rijkswaterstaat) en het laat-19de-eeuwse Nassaukwartier. Het gebied van de Benoordenhoutse polder kon in fasen verder worden bebouwd nadat een groot deel van dit met buitenplaatsen bezaaide gebied in 1911 was gekocht van de familie Van Bylandt (Oostduin en Arendsdorp uitgezonderd). Tot 1884 viel het gebied ook grotendeels onder de gemeente Wassenaar (Clingendael nog steeds).

Aan de zuidwestzijde van Den Haag werd het grondgebied van het dorp Loosduinen in twee fasen geannexeerd (1902 en 1923). In dit gebied kwamen onder meer het Regentessekwartier en het Valkenboskwartier tot stand. Het grote Zuiderpark al onderdeel van het plan van Berlage uit 1908 werd in de jaren dertig aangelegd. De uitbreidingsplannen in de jaren twintig en dertig werden opgesteld onder leiding van P. Bakker Schut, directeur Volkshuisvesting. Na plannen voor Spoorwijk en Duindorp volgde in 1927 een groot plan voor het zuidwestelijke deel van Den Haag (Plan West). Op grond hiervan kwamen delen van de Bomen- en Bloemenbuurt, Vruchtenbuurt, Bohemen-Meer en Bos en de Vogelwijk tot stand.

Tijdens de Tweede Wereldoorlog legden de Duitsers een gedeelte van de Atlantikwall dwars door enkele Haagse wijken aan (Zorgvliet, Duinoord, Bomen- en Bloemenbuurt, Meer en Bosch en Kijkduin). De vanuit het Haagse Bos richting Engeland gelanceerde V-wapens waren aanleiding voor Engelse bombardementen, waarvan het bombardement op 3 maart 1945 bij vergissing een deel van het Bezuidenhout en het Korte Voorhout platlegde. Na de oorlog werden ingrijpende stedenbouwkundige reconstructies en vernieuwingen gepland (Structuurplan 1948, door W.M. Dudok, Saneringsnota 1953) om de oorlogsschade en de ingrepen van de aanleg van de Atlantikwall te herstellen. Langs de in het tracé van de voormalige tankgracht aangelegde President Kennedylaan en Johan de Wittlaan verrezen grote kantoren en ook het Congresgebouw (1969). De naoorlogse uitbreiding van de stad ging verder met omvangrijke wijken aan de zuidwestzijde (Moerwijk (deels), Morgenstond, Bouwlust, Berestein, Vrederust, Escamp) en de oostzijde (Mariahoeve).

Het verval van verschillende oudere Haagse wijken heeft geleid tot grootschalige stadsvernieuwingsprojecten (Stationsbuurt, Schilderswijk, Laakkwartier, Zeeheldenkwartier). De grote terreinen van de gasfabriek, de groenteen fruitveiling en het industriegebied met slachthuis bij de Laakhaven zijn getransformeerd tot woongebieden. Bij de voormalige Laakhaven is het grote complex van de Haagse Hogeschool (1997) verwezenlijkt. In de binnenstad heeft het Plein eind jaren zeventig een ondergrondse parkeergarage gekregen. Verder zijn er bij de belangrijkste winkelstraten voetgangersgebieden ingericht (Raadhuispromenade, Spuistraat/Vlamingstraat en Grote Marktstraat). Ook de omgeving van het Westeinde is gesaneerd, met als grootschalige invulling het nieuwe Westeinde Ziekenhuis (1978).

De ingrijpendste verandering heeft plaatsgehad in het gebied tussen het Spui en het door vernieuwing van station Rijnspoor gerealiseerde Centraal Station (1976) met het winkelcentrum Babylon (1983). Sinds de sanering van de jaren zestig en zeventig is hier een grootstedelijke bebouwing tot stand gekomen, met om het Spuiplein het nieuwe stadhuis (1995), de Dr. Anton Philipszaal (1987), het Nationaal Danstheater (1987) en het Theater aan het Spui (circa 1990) en langs de Turfmarkt richting Den Haag CS de hoogbouw van diverse nieuwe ministeries. Ten noordoosten van het station in het tijdens de oorlog gebombardeerde deel van het Bezuidenhout bevinden zich onder meer het Nationaal Archief (1979), de Koninklijke Bibliotheek (1982) en het Paleis van Justitie (circa 2000). Voor de ontsluiting van dit moderne deel van de stad zorgen het prins Bernhardviaduct (1975) en de later met enkele kantoren deels overbouwde Utrechtsebaan (1976).

Ondanks alle uitbreidingen heeft Den Haag binnen de gemeentegrenzen toch grote groengebieden weten te behouden, zoals de duinen langs de kust, het Haagse Bos en het Scheveningse Bos, dat de Haagse bebouwing scheidt van het oude vissersdorp en de badplaats Scheveningen. Van het centrum van Den Haag zijn de stadsdelen rond het Binnenhof, de St.-Jacobskerk, het Willemspark en het Malieveld beschermd stadsgezicht. Ook verschillende andere wijken hebben een beschermde status. De navolgende beschrijving geldt de oude kern van Den Haag en de vandaaruit ontwikkelde buitenwijken, de oude kernen van Loosduinen en Scheveningen staan elders in het boek beschreven.