Monumenten in Nederland: Zuid-Holland

Ronald Stenvert, Chris Kolman, Saskia van Ginkel-Meester, Elisabeth Stades-Vischer, Sabine Broekhoven en Ronald Rommes (2004)

Gepubliceerd op 02-01-2020

Rotterdam

betekenis & definitie

Havenstad aan de Maas, ontstaan op de rond 1240 aangelegde zeedijk (huidige Hoogstraat) waarmee de Rotte ter hoogte van het huidige station Blaak werd afgedamd. In 1340 verkreeg Rotterdam stadsrechten van graaf Willem IV en mocht de stad een kanaal van de Schie bij Overschie naar de Maas graven (Rotterdamse Schie).

Binnen het gebied van Schie, Rotte en Maas vormde zich de zogenoemde ‘landstad’, die in de tweede helft van de 14de eeuw werd versterkt met vesten (Coolsingel). Buitendijks ontstond in 1325 de eerste haven (Oude Haven).

In de loop van de 15de eeuw werden zandplaten in de Maas bedijkt en vormde zich hier de ‘waterstad’. Het aan de noordzijde van de stad gelegen 13de-eeuwse kasteel Weena werd eind 15de eeuw verwoest.In de 16de eeuw nam de bloei van Rotterdam toe en werd het van vissers- en handelsplaats vooral handelsplaats. Rotterdam onderging een stadsbrand (1563) en plundering door Spaanse troepen (1572). De vestiging van Antwerpse kooplieden leidde tot het buitendijks in de Maas aanleggen van enkele havens: Nieuwe Haven (1577), Boerengat (1592, destijds Buizengat), Blaak (1597; gedempt), Haringvliet (1598) en na doortrekking van de Schiedamse Vest Leuvehaven (1608), Wijnhaven (1613) en Scheepmakershaven (1613). De Maaskade ten zuiden hiervan kreeg in 1615 een beplanting met bomen (Boompjes). Het ambacht Kralingen met het slot Honingen (Slotlaan) werd in 1668 door Rotterdam verworven (als gemeente geannexeerd in 1895). Aan Kralingsezijde heeft men in 1699 het Boerengat oostwaarts verlengd met het Buizengat.

Hierna volgde een periode van mindere bloei. Rotterdam had te lijden van de openstelling van de Schelde (1795) en het Continentaal Stelsel (1806-'13). In 1818 stichtte men aan de Boompjes een Rijksentrepot. Gaandeweg verdrong de Rijnvaart met zijn transitohandel de overzeese vrachthandel en veranderde Rotterdam van stapelplaats in overslaghaven. In 1842 lanceerde stadsbouwmeester W.N. Rose zijn ‘Waterproject’, waarin zowel de uitbreiding van de stad als de waterhuishoudkundige problemen in de randen om de stadskern werden aangepakt.

Toch duurde het tot 1854 voordat er weteringen konden worden gegraven (Westersingel, Noordsingel, Boezemsingel), waarna de nieuwe riolering (1863-'68) en waterleiding (1869) volgden. De eerste stadsuitbreiding kwam tot stand op de opgehoogde gorzen aan de zuidwestzijde van de in 1702 ingedijkte Muizenpolder: het Eerste (1847) en Tweede Nieuwe Werk (1852). Hier groef men ook de Veerhaven (1854) voor het veer op Katendrecht en de Westerhaven (gedempt 1902); direct daarnaast legde men het Park aan. Inmiddels hadden de spoorlijnen uit Amsterdam (1847) en Utrecht (1855) Rotterdam bereikt.

Van groot belang was het plan van P. Caland (1862) om de duinen bij Hoek van Holland door te graven (1866-'72). Na aanvankelijke problemen was deze Nieuwe Waterweg in 1885 geschikt voor stoomschepen met flinke diepgang. Een plan uit 1863 leidde in 1870 tot de annexatie van Feijenoord en daarmee werd de sprong naar Zuid ingezet. Hierbij behoorde de overbrugging van de Nieuwe Maas voor de spoorweg Rotterdam-Dordrecht (1870-'76). Omdat men geen beweegbare brug in de Nieuwe Maas wilde, groef men de Noorderhaven (later Koningshaven) door de kop van Feijenoord, waardoor het Noordereiland ontstond, met aan de zuidzijde een draaibrug (later hefbrug) en over de Nieuwe Maas een vaste brug met aansluitend aan de noordzijde een ‘luchtspoor’ door de stad.

In 1872 kreeg L. Pincoffs een concessie voor het graven van de Binnenen, de Entrepot- en de Spoorweghaven (1878-'79). In 1879 nam de gemeente het heft in handen en ging directeur gemeentewerken G.J. de Jongh de havenaanleg leiden. Zijn eerste algehele uitbreidingsplan (1883) werd in 1892 vastgesteld, waarna rond het gerechtsgebouw het Oude Noorden ontstond en het Oude Westen volgebouwd raakte tot aan de 's-Gravendijkwal. Het uitbreidingsplan voorzag in het graven van de Rijnhaven (plan 1880, gereed 1893) en de Eerste- en de Tweede Katendrechtse haven (1888 en 1896). Het oude dorp Katendrecht verdween ten behoeve van de speciaal voor de graanoverslag aangelegde Maashaven (1895).

Aan de oostzijde van Feijenoord legde men de Nassau- en Persoonshaven (1900-'01) aan. Na 1900 ontwikkelde de rechter Maasoever zich tot havengebied voor stukgoed met de Parkhaven (1890), de St.-Jobshaven (1906) en de Schiehaven (1909). De overslag van graan en andere massagoederen concentreerde men op de linkeroever (Zuid) en de oude waterstad werd het centrum voor de binnenvaart, met het Witte Huis (1898) als eerste teken van city-vorming. Naar aanleiding van een nieuw uitbreidingsplan van G.J. de Jongh (1903) volgde tevens een reorganisatie van de binnenstad, waarbij de Goudsesingel en de Coolsingel werden gedempt en nieuwe singels ontstonden (Heemraadssingel, Boezemsingel). De forse uitbreidingen aan de Westzijde waren gebaseerd op een uitbreidingsplan uit 1914, waarbij wijken als Nieuw Mathenesse en Spangen tot stand kwamen. Het daaropvolgende Kanalenplan (1917) voorzag in de aanleg van de Coolhaven (1923) en de Parksluizen (1929-'33), de aanleg van een havenspoor ter ontsluiting van de IJsselhaven en de Lekhaven (1915-'16), en in het graven van de Merwedehaven (1923) als laatste haven op de rechter Maasoever.

Uitbreidingen op de linker Maasoever waren nog wel mogelijk. De in 1906 begonnen Waalhaven kreeg zijn uiteindelijke omvang in 1933. Aan de zuidzijde daarvan ontstond in 1921 het Waalhaven-vliegveld (verwoest 1940). Nabij het in 1934 geannexeerde dorp Pernis kwam de eerste Petroleumhaven te liggen. De stedenbouwkundige ontwikkeling op Zuid op basis van een uitbreidingsplan van W.G. Witteveen (1923) leidde tot woonwijken rond het oude dorp Charlois, Carnisse en Tarwewijk en de aanleg van een centraal plein (het latere Zuidplein).

Mede voor deze wijken werd een tweede oeververbinding noodzakelijk en begon men in 1937 met de aanleg van de Maastunnel en in 1940 met de daarop aansluitende Tunneltraverse ('s-Gravendijkwal). In het centrum werden de buurten langs de Coolsingel gesaneerd met de bouw van het stadhuis, het postkantoor en de beurs. De Rotte werd in 1938 gedempt.

Op 14 mei 1940 onderging Rotterdam een zwaar Duits bombardement, waardoor de oude stadskern bijna volledig werd verwoest. Het wederopbouwplan van W.G. Witteveen (1941) vormde de basis voor een nieuw centrum, met inbegrip van de al voor de oorlog ingezette doorbraken bij het Hofplein, de oude Diergaarde en de Meent. In 1944 volgde nog een bombardement op het havengebied. Pas na de vaststelling van het Basisplan van C. van Traa (1946) kon de wederopbouw voortvarend ter hand genomen worden.

Voor de industrie is tussen Pernis en Rozenburg het Botlekplan (1947) verwezenlijkt. Ten westen daarvan werd het Europoortplan (1957) uitgevoerd en kwam en de Maasvlakte (1968) tot stand. Belangrijke infrastructurele verbeteringen zijn de Van Brienenoordbrug (1965) aan de oostzijde van de stad, de Beneluxtunnel (1967) aan de westzijde en de aanleg van de metro (1968; ontwerp stations C. Veerling). In de oude stad heeft men de oeververbindingen gemoderniseerd met de bouw van de nieuwe Willemsbrug (1981) en de Erasmusbrug (1996) en de vervanging van de spoorbrug en het luchtspoor door een spoortunnel (1990).

Na 1940 verrezen eerst aan de Blaak en Coolsingel, daarna aan de stadsranden en vanaf 1980 bij het Weena steeds hogere kantoorgebouwen, voornamelijk voor verzekeringsmaatschappijen en multinationals. Ter vervanging van manifestatiehallen aan de Westzeedijk (1950) bouwde men in 1970 op Zuid de Ahoy-hallen en de bouw van schouwburg (1988; J.J. Nieskens en W.G. Quist) markeerde het begin van de herstructurering van het Schouwburgplein.

Op grond van het uitbreidingsplan Zuid (1949) zijn daar de wijken Pendrecht (1953), Zuidwijk (1959) en Lombardijen (1961) verwezenlijkt en ten noorden van de Maas vanaf circa 1960 de wijken Alexanderpolder, Ommoord, Oosterflank en Zevenkamp. Aan de noordzijde ligt ook het vliegveld Zestienhoven (1956; nu Rotterdam Airport). In de oude wijken is vanaf 1974 gewerkt aan stadsvernieuwing en vervangende nieuwbouw. Het Scheepvaartkwartier (rondom de Veerhaven) is een beschermd gezicht. In het navolgende zijn de oude dorpen Charlois en Kralingen geïncorporeerd in de tekst van Rotterdam en worden Heyplaat en Oud IJsselmonde daarna behandeld als omgevingskernen. Vanwege hun zelfstandige karakter zijn Delfshaven, Hillegersberg, Overschie, Pernis, Hoogvliet en Hoek van Holland als afzonderlijke kernen elders in het boek opgenomen.