Monumenten in Nederland: Overijssel

R. Stenvert, C. Kolman en Ben Olde Meierink (1998)

Gepubliceerd op 02-01-2020

Kampen

betekenis & definitie

Stad, ontstaan op een opgehoogde wal in het veengebied op de linkeroever van de IJssel, nabij de riviermonding. Vanaf omstreeks 1100 zal ter plaatse van het zuidelijke deel van de Oudestraat een lintbebouwing zijn ontstaan.

Vanwege de wateroverlast bouwde men op terpen of ‘werven’. Een algehele bedijking van de rivier om die overlast te beperken kwam pas in het begin van de 14de eeuw tot stand.

Toen werden ook de St.-Nicolaasdijk en de Zwartendijk aangelegd als bescherming tegen de Zuiderzee. In het begin van de 13de eeuw werd Kampen een zelfstandige parochie.

Aan de zuidzijde van de Oudestraat bouwde men een kerk gewijd aan St. Nicolaas schutspatroon van de kooplieden.

Door scheepvaart en handel kwam de nederzetting snel tot ontwikkeling. Vóór het midden van de 13de eeuw verwierf Kampen stedelijke zelfstandigheid.De Oudestraat was de centrale as waarlangs de stad zich in noordelijke richting langs de rivier uitbreidde. Een eerste ommuring zal aan het eind van de 13de eeuw tot stand zijn gekomen; resten daarvan zijn onder andere op de Koornmarkt gevonden. Parallel aan de Oudestraat zette men omstreeks 1300 nieuwe straten uit, zoals de Nieuwstraat en de Hofstraat. Aansluitend op een rivieraftakking (De Reve) werd rond de stad een gracht (Burgel) gegraven. De gracht omsloot een halvemaanvormig, ommuurd gebied. Het noordelijke, in de IJssel uitwaterende deel van de gracht werd gedempt (Zijlsteeg, later Botervatsteeg) nadat omstreeks 1335 de zogeheten Buitenhoek bij de stad was getrokken.

Een in dat gebied gelegen kapel verving men na de ommuring door de O.L. Vrouweof Buitenkerk. In het noorden sloot de Hagenpoort de stad af. Daarbuiten kwam de voorstad De Hagen tot ontwikkeling, waarvan de laatste restanten tijdens de Franse bezetting van 1672-'73 werden geruimd voor een beter schootsveld. Nog verder naar het noordwesten lag Brunnepe, vermoedelijk een oudere nederzetting dan Kampen, die echter snel in ontwikkeling werd voorbijgestreefd.

Kamper handelaren en schippers namen sinds de 13de eeuw deel aan de handel op de Oostzee, de zogeheten Ommelandsvaart. In de 14de eeuw hadden zij zelfs een vooraanstaande positie opgebouwd in de scheepvaart van Noordwest-Europa. In het zuidoostelijke deel van de stad werd de stadsmuur langs de rivier omstreeks 1380 een stuk opgeschoven om meer ruimte te bieden aan de handelaren, schippers en reders die hier waren gevestigd. Er werd ook een nieuwe straat aangelegd: Achter de Nije Mure (nu Voorstraat). Een groot aantal stegen vormde de verbinding tussen de Oudestraat en de rivier, die via een aantal grote en kleine poorten bereikbaar was. De belangrijkste poorten aan de rivierzijde waren de Koornmarktspoort en de Vispoort.

Bij de laatste ontwikkelde zich in de 14de eeuw een stadshart met het stadhuis, het Heilige-Geestgasthuis en het Broederklooster. Bij dit centrum werd dan ook in 1448 een brug over de IJssel gebouwd, een van de eerste rivierbruggen in Nederland.

In 1462-1505 verdubbelde men het stadsgebied door een uitleg aan de westen de zuidzijde. De stadsmuur kreeg hier nieuwe vier poorten. Langs de Vloeddijk, de Graafschap en de uitvalswegen naar de stadsweiden kwam na de ommuring nieuwe bebouwing tot stand. De agnieten, de brigitten, de cellebroeders en de cellezusters vestigden hier hun kloosters. Het bleef echter tot in de 19de eeuw een overwegend open gebied met stadsboerderijen en moestuinen.

Door de St.-Elisabethvloed (1421) voerde de Waal meer Rijnwater af en nam de waterafvoer via de IJssel af. Hierdoor werd steeds meer zand afgezet in de riviermonding, hetgeen de toegankelijkheid van de stad voor zeeschepen bemoeilijkte. Naast deze problemen zorgde de toenemende concurrentie van de Zeeuwse en Hollandse steden vooral Amsterdam voor de terugval van de Kamper handel in de 16de en 17de eeuw. De vanouds reeds belangrijke veehouderij, het uitgestrekte grondbezit van de stad onder andere het Kampereiland - en de linnenweverij hielden de stedelijke economie overeind.

Tussen 1578 en 1615 kwam rondom de stad een gordel van bolwerken en wallen tot stand en aan de overzijde van de rivier verrees een fort ter bescherming van de IJsselbrug. Ter plaatse van het kerkhof van het voormalige Broederklooster ontstond de Botermarkt en op de plek van de kloostertuin werd in 1627-'29 de Nieuwe Markt aangelegd. Ter plaatse van de in 1646 afgebrande kapel van het Heilige-Geestgasthuis verrees in 1649-'63 de Nieuwe Toren. In het begin van de 18de eeuw ontstond door de sloop van een aantal vervallen huizen aan de Oudestraat een plein, dat wegens de latere beplanting de Plantage ging heten. Na de opheffing van de vesting in 1809 sloopte men grote delen van de stadsmuur. Aan de westzijde van de stad werd de verkregen ruimte veranderd in een plantsoen.

Langs het IJsselfront bleven grote stukken van de stadsmuur als waterkering behouden. Hier werd de muur aan het oog onttrokken door de bouw van pakhuizen en later herenhuizen. De bebouwing aan de IJsselkade en de De la Sablonièrekade gaven de stad een geheel nieuw aanzicht. De laatste poort die onder de slopershamer viel, was de Hagenpoort (1893); behouden bleven de Koornmarkts-, de Cellebroeders en de Broederpoort. Door de vestiging van het Instructiebataljon in de Generaal van Heutszkazerne aan de Oudestraat in 1850 kreeg de stad belang als garnizoensplaats. Later volgden nog de Hoofdcursus (1877) aan de Koornmarkt en andere militaire opleidingen.

In het tweede kwart van de 19de eeuw werden de wegverbindingen van het lang geïsoleerd gelegen Kampen verbeterd, zoals de weg naar Zwolle. Doordat men in 1828 de Zuiderzeestraatweg aanlegde, kwam Kampen aan een doorgaande landroute te liggen. Verbeteringen in 1826 en 1839 maakten het Keteldiep de belangrijkste IJsselmond. De betere bereikbaarheid van Kampen over water leidde tot de inrichting van de Bovenhaven (1843) en de Nieuwe Buitenhaven (1867). Belangrijk was verder de aanleg van de spoorlijn Kampen-Zwolle (1863-'65) met een station aan de overzijde van de rivier. De in 1913 geopende lijn Kampen-Hattem werd al in 1934 opgeheven.

De vooral in de 18de eeuw belangrijke deken-, duffel- en trijpnijverheid kwijnde in de 19de eeuw weg. Met de vestiging van de firma Lehmkuhl in 1826 kwam evenwel een deels in fabrieken en deels in huisnijverheid (tot 1921) uitgevoerde sigarenindustrie op gang, die uitgroeide tot de belangrijkste economische pijler van de stad. Na de Tweede Wereldoorlog is deze industrie geleidelijk verdwenen, al is recent een nieuwe fabriek ('Oud Kampen') weer actief. Een andere belangrijke industrie was de in 1851 gestichte Emaillefabriek Berk.

In de tweede helft van de 19de eeuw groeide de bevolking aanzienlijk dankzij de industrialisatie. Het lange tijd ontbreken van gemeentelijke belastingen verleidde velen om in Kampen te gaan rentenieren. De bevolkingsgroei werd opgevangen door verdichting van de bebouwing in de oude stad. In het tot dan toe nog vrij open gebied tussen Groenestraat en Ebbingestraat werd een aantal dwarsstraten met arbeiderswoningen aangelegd, zoals in het Sigarenmakerskwartier (vanaf 1887) nabij de Bregittenstraat. Demping van het stuk van de waterloop de Reve tussen Burgel en Cellebroederpoort leidde in 1871 tot het ontstaan van de huidige, brede Cellebroedersweg. Ook in de omgeving van de Graafschap ontstonden omstreeks 1880 nieuwe straten (Molenstraat, Molendwarsstraat, Bovenhavenstraat). Omstreeks 1900 kwam in het hart van de stad de Gasthuisstraat tot stand, op de plaats van het in 1897 gesloopte Heilige-Geestgasthuis.

De bouw van twee complexen arbeiderswoningen aan de Singel omstreeks 1895 is de eerste stadsuitbreiding sinds de middeleeuwen. In het dorp Brunnepe, waar veel vissers uit het in 1859 ontruimde Schokland waren opgevangen, moest de zogeheten Schokkerbuurt in het begin van de 20ste eeuw het veld ruimen. In Brunnepe werden verschillende volkswoningbouwprojecten uitgevoerd, zoals het Begijnekwartier (1914-'16) bij de Noordweg. In het interbellum kwamen nog de Oranjewijk en wijk Zuid tot stand en kort na de Tweede Wereldoorlog de Hanzewijk. In de jaren zestig leidde de bebouwing van de voormalige stadsweiden tot een soort dubbelstad (Flevowijk, Zuid Bovenbroek), van de oude stad gescheiden door een groene zone. Recenter kwamen nog de wijken Cellesbroek, Hagenbroek en De Maten tot ontwikkeling.

De aanleg van de Noordoostpolder en later de Flevopolder schiep de behoefte aan nieuwe verbindingen, zoals de Frieseweg over het Kampereiland naar Emmeloord en de Flevoweg richting Dronten. Waar de laatstgenoemde weg op de binnenstad aansluit, werd een gat geslagen dat pas veel later wordt veranderd in het Meeuwenplein. Rond de oude binnenstad legde men nog een ringweg aan, de Europa-allee (1965-'74), die men in het begin van de jaren tachtig doortrok naar de in 1983 voltooide Nieuwe IJsselbrug, waardoor een verbinding ontstond met de Zwolseweg.

Tegenwoordig heeft de stad een bescheiden regionale verzorgingsfunctie voor de IJsseldelta en de nabijgelegen polders. Er zijn twee Theologische Universiteiten (voorheen Hogescholen), waarvan de oudste als opleiding teruggaat tot 1854 en de andere in 1944 is opgericht. In de binnenstad is sinds de aanwijzing tot beschermd stadsgezicht (1975) op diverse plaatsen stadsvernieuwing tot uitvoer gebracht. Een recent aspect is de restauratie van enkele tientallen vroeg-20ste-eeuwse muurreclames.