Woordenboek van medische eponiemen

T.Beijer en C.G.L.Apeldoorn (1998)

Gepubliceerd op 17-06-2020

lazaret

betekenis & definitie

ziekenhuis oorspronkelijk voor lijders aan lazarij (melaatsheid of lepra), ook wel lazarushuis of leproserie genoemd. In vroeger tijden waren dergelijke leproserieën poelen van ontucht. Dronkenschap en hoererij waren aan de orde van de dag. Tal van volksuitdrukkingen wijzen duidelijk op het niet al te voorbeeldig gedrag van onze lepreuze voorouders: iemand belazeren, lazer op, geen lazer uitvoeren, van de trap gelazerd, dat lazert niet, zich het lazarus schrikken, iemand op z’n lazerfij) geven, krijg het lazarus, lazarus zijn, geen lazer uitvoeren, enzovoort.

Al deze uitdrukkingen, evenals lazarus, melaatse, leproos, iemand die vol met puisten en zweren zit, en lazarushoofd, een hoofd bedekt met zweren, zijn genoemd naar Lazarus, de arme bedelaar in het evangelie van Lucas, die met zweren en wonden bedekt aan de poort van het huis van de rijke man ligt (Lucas 16:20,21).

De melaatsheid is ons uit de bijbel voldoende bekend. Zara’ath is de Hebreeuwse naam voor de aandoening waaraan veel bijbelse figuren geleden hebben. Ook de reinheidsvoorschriften uit het oudtestamentische bijbelboek Leviticus (13 en 14) hebben betrekking op de ziekte. Letterlijk betekent zara’ath niet veel meer dan ‘slag1 of ‘stoot’. Men bedoelde er echter een groep van huidaandoeningen mee die schubvorming en pigmentverlies als gemeenschappelijk kenmerk delen. Het is nog maar de vraag of de plaag uit het boek Leviticus op de door de bacil van Hansen veroorzaakte lepra slaat (lepra is de Griekse vertaling van het Hebreeuwse woord zara’ath). De zeventiende-eeuwse Nederlandse bijbeltranslateurs hebben het woord zara’ath vertaald in ‘melaatsheid’, hoogstwaarschijnlijk een verbastering van het mal de Ladre, de ziekte van Lazarus.

Dan noemen we nog de lazarusklep: een klepper waarmee voorheen de melaatsen hun komst kenbaar moesten maken. In tal van uitdrukkingen leeft de ‘klep’ nog voort: ‘zijn mond gaat als een lazarusklep’, ‘zit niet te kleppen’. Ook het woord ‘kliek’, een groep onsympathieke lieden, komt van het Franse clapuet, wat ‘klepper’ betekent.