Gepubliceerd op 13-06-2017

Pahlevi, Mohammed Reza (1919-80)

betekenis & definitie

De laatste sjah van Iran (1941-79).

Mohammed Reza was een zoon van Reza Khan Pahlevi, die in 1921 door een coup in Iran aan de macht was gekomen. Hij werd opgeleid in Zwitserland. In 1941 werd sjah Reza Khan Pahlevi door Britten en Sovjets aan de kant geschoven en ging in ballingschap. Mohammed Reza Pahlevi volgde zijn vader op.

Tijdens en vlak na de Tweede Wereldoorlog bleef de macht van de geallieerden in Iran groot. Iran werd een chaotisch en verdeeld land. De nieuwe sjah was vrijwel machteloos, omdat hij niet langer op het leger kon rekenen, dat door de buitenlandse inval ineengestort was. Het parlement was verdeeld in groepen die óf de Britten óf de Sovjets óf de sjah steunden. De invloed van stamhoofden (sjeiks) en geestelijke leiders (ulema's) groeide. Door de verschillende partijen tegen elkaar uit te spelen, wist de sjah na het vertrek van de geallieerden in 1946 aan de regering te blijven. Hij had geld nodig om het land weer op te bouwen. Toen de Verenigde Staten geen financiële hulp boden, sloot hij een contract met Groot-Brittannië dat weliswaar veel geld opleverde, maar de Britten grote invloed op de oliewinning gaf. In 1951 nationaliseerde het parlement de Anglo-Iranian Oil Company en benoemde Mohammed Mossadek tot minister-president. De sjah kwam feitelijk buiten spel te staan; in 1953 moest hij zelfs korte tijd het land verlaten. Mossadek werd gesteund door grootgrondbezitters die ernstige kritiek hadden op landhervormingsplannen van de sjah. Ondanks dictatoriale volmachten slaagde Mossadek er niet in zijn beloften van grote winsten na de nationalisatie waar te maken. In 1953 moest hij het veld ruimen en kreeg de sjah de touwtjes weer in handen.

De sjah voerde een pro-westerse politiek, maar bouwde tegelijkertijd goede relaties met de Sovjetunie op. Op binnenlands gebied zette hij landbouwhervormingen door en vond de zogenaamde `Witte Revolutie' plaats, een in 1963 afgekondigde vreedzame niet-communistische hervorming die voor meer welvaart ging zorgen. De opbouw van de industrie, verbetering van het onderwijs en de gezondheidszorg en een aanzienlijke welvaartsgroei maakten van Irak een westers uitziend land. De forse economische groei was mogelijk door de snel toenemende stroom `oliedollars'. In 1960 ontving Iran 285 miljoen dollar uit zijn olieverkopen; in 1976 was dat al twintig miljard dollar.



Er was veel kritiek op de regering van de sjah. De orthodoxe islamieten verfoeiden het aanmoedigen van een westerse levensstijl, met name de emancipatie van vrouwen was hun een doorn in het oog. Verder stond de sjah welwillend tegenover Israël en was hij een grote vriend van de Verenigde Staten. Het Iraanse leger werd vooral met westerse wapens uitgerust. Bovendien was het hof corrupt en trad de geheime politie (Savak) meedogenloos op tegen de oppositie. Het parlement was in 1961 ontbonden.

De conservatieve islamitische leiders slaagden er in de loop van de jaren zeventig in het verzet te bundelen; de in ballingschap levende ayatollah Khomeini werd de samenbindende factor. In januari 1979 dwongen ernstige ongeregeldheden de sjah het land te verlaten. De islamitische revolutie zegevierde. Op 1 februari keerde Khomeini als een triomfator terug.

De sjah overleed in 1980 aan kanker in zijn ballingsoord in Egypte.