Gepubliceerd op 13-06-2017

Oostenrijk

betekenis & definitie

Midden-Europese republiek, ontstaan op 12 november 1918.

Aan het begin van deze eeuw was het keizerrijk Oostenrijk-Hongarije een geduchte macht in het midden en zuidoosten van Europa. Dat keizerrijk ging in de Eerste Wereldoorlog tenonder. Op 11 november 1918 deed keizer Karel I afstand van de troon. Een dag later werd de eerste Oostenrijkse republiek afgekondigd. Op 10 september 1919 maakte de Vrede van Saint-Germain definitief een eind aan Oostenrijk-Hongarije. Oostenrijk was een bescheiden staat met zes miljoen inwoners, waarvan de in verhouding veel te grote hoofdstad Wenen aan het glorieuze verleden herinnerde.

Oostenrijk was er economisch slecht aan toe. Door het uiteenvallen van het keizerrijk waren binnenlandse afzetgebieden verdwenen, evenals streken waar grondstoffen werden gewonnen; bovendien waren alle zeehavens verloren gegaan. De oorlog had het land uitgeput.



In de eerste maanden van de nieuwe republiek was er felle strijd tussen communisten en socialisten. Tegen de zomer van 1919 waren de communisten uitgeschakeld. Een poging van Oostenrijk een gecentraliseerde staat te maken, stuitte op grote bezwaren van onder andere Tirol en Karinthië. Op 1 oktober 1920 werd een grondwet uitgevaardigd die Oostenrijk tot een bondsstaat maakte, bestaande uit acht provincies (waaronder Wenen), elk met een eigen bestuur.

In de hoofdstad Wenen kregen de socialisten het geheel voor het zeggen. Ze voerden een grootscheeps sociaal programma uit, zoals de afbraak van krottenwijken en de bouw van nieuwe arbeiderswijken.

In de zomer van 1927 was er een felle botsing tussen katholieken en socialisten. De aanleiding was de vrijspraak van drie Duits-nationalisten die twee socialisten hadden vermoord. Stakingen en onlusten in Wenen sloegen naar alle delen van het land over. Het bleef enkele jaren onrustig.

Oostenrijk werd in de jaren dertig keihard getroffen door de economische wereldcrisis. De moeizame opbouw na de Eerste Wereldoorlog werd in korte tijd ongedaan gemaakt. Op 11 mei 1931 stortte de centrale bank van Oostenrijk (de Österreichische Kredit-Anstalt) ineen, onder andere als gevolg van het intrekken van kredieten door Frankrijk.

In mei 1932 werd Dollfuss, de leider van de Christelijk Sociale Partij, bondskanselier. Na de machtsovername van Hitler in Duitsland (maart 1933), kregen de Oostenrijkse nationaal-socialisten de wind in de zeilen. Op 4 maart 1933 stelde Dollfuss de parlementaire democratie buiten werking om de handen vrij te hebben. In februari 1934 schakelde Dollfuss in een burgeroorlog van enkele dagen de sociaal-democraten uit, die ernstige kritiek hadden op Dollfuss' beleid. Op 25 juli 1934 mislukte een nationaal-socialistische staatsgreep, waarmee ook een annexatie door Duitsland werd voorkomen. Dollfuss werd daarbij doodgeschoten. In de komende jaren verbeterde de economische situatie zich enigszins.

Ondertussen wachtte Duitsland op een nieuwe kans Oostenrijk in te lijven. In de nacht van 12 op 13 maart 1938 trokken Duitse troepen het land binnen, waarmee de Anschluß een feit werd. Oostenrijk veranderde in de Duitse provincie Ostmark. Een aanzienlijk deel van de Oostenrijkse bevolking juichte de aansluiting bij Duitsland toe.

Als onderdeel van Hitler-Duitsland raakte Oostenrijk bij de Tweede Wereldoorlog betrokken. In 1945 trokken Sovjettroepen het land binnen. Oostenrijk werd evenals Duitsland in vier bezettingszones verdeeld; de hoofdstad Wenen werd door de bezettingsmachten gezamenlijk bestuurd. In december 1945 werd de tweede Oostenrijkse republiek gevormd, die na het aanvaarden van het Oostenrijkse staatsverdrag (15 mei 1955) volledige soevereiniteit kreeg. Een consequentie van het verdrag was, dat Oostenrijk een neutrale staat werd. Economisch ging het de Oostenrijkers voor de wind, onder andere dankzij de Marshall-hulp. De industrialisatie werd krachtig ter hand genomen, terwijl het toerisme voor sterk stijgende inkomsten zorgde. Het land werd geregeerd door gematigde socialistische regeringen.



In 1986 ontstond er internationaal opschudding toen de vroegere secretaris-generaal van de Verenigde Naties Kurt Waldheim zich kandidaat voor het presidentschap stelde. Waldheim werd ervan beschuldigd tijdens de Tweede Wereldoorlog onder meer als tolk ooggetuige te zijn geweest van Duitse oorlogsmisdaden op de Balkan. Ondanks de beschuldigingen werd Waldheim tot president gekozen. Onder zijn presidentschap (1986-92) belandde Oostenrijk in een zeker politiek isolement, omdat een groot aantal landen weigerde de Oostenrijkse president te ontvangen.

Het einde van de Koude Oorlog betekende ook het einde van de strikte neutraliteitspolitiek van Oostenrijk. Op 1 januari 1995 werd het land lid van de Europese Unie.